Hoofdstuk 2 | ||
1.2 | Definities, meeteenheden en afkortingen | |
1.2.1 | Definities | |
1.2.2 | Meeteenheden |
Hoofdstuk 5 | ||
1.5 | Afwijkingen | |
1.5.1 | Tijdelijke afwijkingen | |
1.5.2 | Gereserveerd |
HOOFDSTUK 7.3
VOORSCHRIFTEN INZAKE HET VERVOER ALS LOS GESTORT GOED
7.3.1
25
Algemene voorschriften
7.3.1.1
Goederen mogen niet los gestort in bulkcontainers, containers of voertuigen worden vervoerd, tenzij:
- in kolom (10) van tabel A van hoofdstuk 3.2 een bijzondere bepaling, aangeduid door de code BK of een verwijzing naar een specifieke paragraaf, die deze wijze van vervoer expliciet toestaat, wordt aangegeven en aan de desbetreffende voorwaarden van 7.3.2 wordt voldaan naast die van deze sectie; of
- in kolom (17) van tabel A van hoofdstuk 3.2 een bijzondere bepaling, aangeduid door de code VC of een verwijzing naar een specifieke paragraaf, die deze wijze van vervoer expliciet toestaat, wordt aangegeven en aan de voorwaarden van deze bijzondere bepaling, samen met eventuele aanvullende bepalingen aangeduid door de code AP zoals aangegeven in 7.3.3 wordt voldaan, naast die van deze sectie.
Niettemin mogen lege, ongereinigde verpakkingen losgestort worden vervoerd, indien de gevaarlijke goederen die ze bevatten toegestaan zijn voor vervoer in ADR. De instructies voor het vervoer als losgestort goed genoemd in de kolommen (10)
of (17) van tabel A van hoofdstuk 3.2 zijn van toepassing op deze goederen.
Opmerking: Voor vervoer in tanks, zie de hoofdstukken 4.2 en 4.3.
7.3.1.2
Stoffen die vloeibaar kunnen worden bij temperaturen die zich tijdens het vervoer kunnen voordoen, zijn niet als los gestort goed ten vervoer toegelaten.
7.3.1.3
Bulkcontainers, containers of bakken van voertuigen moeten stofdicht zijn en moeten zodanig gesloten zijn dat onder normale vervoersomstandigheden, waaronder begrepen het effect van vibratie of veranderingen van temperatuur, vochtigheid of druk, niets van de inhoud kan ontsnappen.
7.3.1.4
Stoffen moeten op een zodanige wijze worden geladen en gelijkmatig worden verdeeld dat bewegingen, die tot schade aan de bulkcontainer, container of het voertuig of lekkage van de gevaarlijke stoffen kunnen leiden, tot een minimum beperkt worden.
7.3.1.5
Eventueel aangebrachte ontluchtingsinrichtingen moeten vrij en bruikbaar blijven.
7.3.1.6
Stoffen mogen niet op gevaarlijke wijze reageren met het materiaal van de bulkcontainer, container, het voertuig, de pakkingen, de uitrusting, waaronder begrepen deksels en dekzeil, en met beschermende deklagen die contact maken met de inhoud, of deze aanmerkelijk verzwakken.
Bulkcontainers, containers of voertuigen moeten zodanig geconstrueerd of aangepast zijn dat de goederen niet tussen de houten vloerbedekkingen kunnen dringen of in contact kunnen komen met die delen van de bulkcontainer, container of het voertuig die door de stoffen of restanten van stoffen kunnen worden aangetast.
7.3.1.7
Alvorens te worden gevuld en ten vervoer te worden aangeboden, moet elke bulkcontainer, container of elk voertuig worden geïnspecteerd en gereinigd om te waarborgen dat er aan de binnen- of buitenzijde van de bulkcontainer, container of het voertuig geen resten aanwezig zijn, die:
- een gevaarlijke reactie zouden kunnen veroorzaken met de voor vervoer bestemde stof;
- de goede staat van de bulkcontainer-, container- of voertuigconstructie op nadelige wijze zouden kunnen beïnvloeden; of
- het vermogen om de gevaarlijke goederen binnen de bulkcontainer, container of het voertuig te houden zouden kunnen aantasten.
7.3.1.8
Tijdens het vervoer mogen geen gevaarlijke restanten aan de buitenoppervlakken van bulkcontainers, containers of van de bakken van voertuigen kleven.
7.3.1.9
Indien verscheidene afsluitsystemen achter elkaar zijn aangebracht, moet het systeem dat zich het dichtst bij de te vervoeren stof bevindt, vóór het vullen het eerst worden gesloten.
7.3.1.10
Lege bulkcontainers, containers of voertuigen die een gevaarlijke vaste stof los gestort hebben vervoerd, moeten op dezelfde wijze worden behandeld als door het ADR wordt vereist voor een gevulde bulkcontainer, container of gevuld voertuig, tenzij passende maatregelen zijn genomen om elk gevaar uit te sluiten.
7.3.1.11
Indien bulkcontainers, containers of voertuigen worden gebruikt voor het los gestort vervoer van goederen die een stofexplosie kunnen veroorzaken of brandbare dampen kunnen ontwikkelen (bijv. bij bepaalde afvalstoffen), moeten maatregelen worden genomen om ontstekingsbronnen uit te sluiten en gevaarlijke elektrostatische ontlading tijdens het vervoeren, laden of lossen van de stof te verhinderen.
7.3.1.12
Stoffen, bijvoorbeeld afvalstoffen, die gevaarlijk met elkaar kunnen reageren, alsmede stoffen van verschillende klassen en niet aan het ADR onderworpen goederen, die gevaarlijk met elkaar kunnen reageren, mogen niet in dezelfde bulkcontainer, container of hetzelfde voertuig met elkaar worden gemengd.
Gevaarlijke reacties zijn:
- verbranding en/of aanmerkelijke warmteontwikkeling;
- de ontwikkeling van brandbare en/of giftige gassen;
- de vorming van bijtende vloeistoffen; of
- de vorming van instabiele stoffen.
7.3.1.13
Voordat een bulkcontainer, container of voertuig wordt gevuld, moet hij op het oog worden onderzocht ter waarborging dat hij constructief geschikt is, zijn wanden, plafond en vloeren aan de binnenzijde vrij zijn van uitstekende delen of beschadigingen en dat elke binnenzak of uitrusting die de stof omsluit, vrij is van ophalen, scheuren of elke schade die het vermogen om lading binnen te houden zou aantasten. Onder “constructief geschikt” wordt verstaan: een bulkcontainer, container die of voertuig dat geen belangrijke gebreken vertoont, die van invloed zijn op de constructiedelen, zoals de langsliggers boven en onder, de dwarsliggers boven en onder, de deurdrempels en bovendorpels, deurstijlen, de vloerliggers, de hoekstijlen en de hoekstukken van een bulkcontainer of container. Onder “belangrijke gebreken” worden verstaan:
- vervormingen van, of scheuren of breuken in constructiedelen of dragende delen, of elke schade aan bedrijfs- of operationele uitrusting, die de goede staat van de bulkcontainer, container of de bak van het voertuig aantasten;
- elke vervorming van de gehele constructie of elke schade aan hefhulpstukken of koppelvlakken voor de overslagapparatuur van een bulkcontainer of container die zo groot is dat de overslagapparatuur niet gepositioneerd kan worden, of dat de plaatsing en borging op een onderstel of voertuig of laadruim van een schip niet mogelijk is; en, waar van
- hang- en sluitwerk dat zwaar loopt, verbogen, gebroken, of weg is of op andere wijze niet goed functioneert.
7.3.2
Voorschriften voor het vervoer als los gestort goed indien de voorschriften van 7.3.1.1 a) worden toegepast.
7.3.2.1
De bepalingen van deze sectie zijn van toepassing in aanvulling op de algemene voorschriften van sectie 7.3.1.
De codes BK1, BK2 en BK3 in kolom (10) van tabel A van hoofdstuk 3.2 hebben de volgende betekenissen:
- BK1: Vervoer als los gestort goed in met dekzeil uitgeruste bulkcontainers is toegestaan;
- BK2: Vervoer als los gestort goed in gesloten bulkcontainers is toegestaan;
- BK3: Vervoer in flexibele bulkcontainers is toegestaan.
7.3.2.2
De gebruikte bulkcontainer moet voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.11.
7.3.2.3
Goederen van klasse 4.2
De totale in een bulkcontainer vervoerde massa moet zodanig zijn dat haar zelfontbrandingstemperatuur hoger is dan 55 °C.
7.3.2.4
Goederen van klasse 4.3
Deze goederen moeten worden vervoerd in bulkcontainers die waterdicht zijn.
7.3.2.5
Goederen van klasse 5.1
Bulkcontainers moeten zodanig geconstrueerd of aangepast zijn dat de goederen niet in contact kunnen komen met hout of enige andere onverenigbare stof.
7.3.2.6
Goederen van klasse 6.2
7.3.2.6.1
Dierlijke stoffen die infectueuze stoffen bevatten (UN-nummers 2814, 2900 en 3373) mogen in bulkcontainers worden vervoerd onder voorwaarde dat aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
- Met dekzeil uitgeruste bulkcontainers BK1 zijn toegestaan, onder voorwaarde dat zij niet tot de maximale capaciteit worden gevuld om te vermijden dat de stoffen met het dekzeil in contact komen.
Gesloten bulkcontainers BK2 zijn eveneens toegestaan. - Gesloten en met dekzeil uitgeruste bulkcontainers moeten, evenals hun openingen, dicht zijn ontworpen of door het aanbrengen van een geschikte binnenbekleding dicht zijn gemaakt.
- De dierlijke stoffen moeten vóór het laden voorafgaand aan het vervoer grondig zijn behandeld met een geschikt desinfectiemiddel.
- Met dekzeil uitgeruste bulkcontainers moeten bovenop worden afgedekt met een aanvullende bedekking, verzwaard door absorberend materiaal dat met een geschikt desinfectiemiddel behandeld is.
- Gesloten of met dekzeil uitgeruste bulkcontainers mogen niet worden hergebruikt voordat zij grondig zijn gereinigd en gedesinfecteerd.
Opmerking: Aanvullende bepalingen kunnen zijn voorgeschreven door de desbetreffende nationale gezondheidsautoriteiten.
7.3.2.6.2
Afvalstoffen van klasse 6.2 (UN 3291 (1,2)
- (Gereserveerd);
- Gesloten bulkcontainers en de openingen daarvan moeten zodanig zijn ontworpen dat zij lekdicht zijn.
De binnenoppervlakken van deze bulkcontainers mogen niet poreus zijn en zij moeten vrij zijn van scheuren of andere gebreken, die de verpakkingen in de bulkcontainer zouden kunnen beschadigen, de desinfectie belemmeren of onbedoeld vrijkomen mogelijk maken; - Afvalstoffen van UN-nummer UN 3291 (1,2) moeten in de gesloten bulkcontainer zijn verpakt in lekdichte kunststof zakken, waarvan het prototype is beproefd en goedgekeurd volgens de VN-modelbepalingen voor vaste stoffen van verpakkingsgroep II en die van merktekens zijn voorzien overeenkomstig 6.1.3.1.
Dergelijke kunststof zakken moeten in staat zijn met succes de beproevingen van de scheurweerstand en de slagvastheid te doorstaan overeenkomstig norm ISO 7765-1:1988 "Kunststof film en -plaat - Bepaling van de slagvastheid met behulp van een vrijvallende pijl -
Deel 1: Getrapte methoden" en norm ISO 6383-2:1983 "Kunststoffilm en -plaat - Bepaling van de scheurweerstand -
Deel 2: Elmendorfmethode." Alle zakken moeten een slagvastheid bezitten van ten minste 165 g en een scheurweerstand van ten minste 480 g, zowel in het vlak parallel aan als loodrecht op de lengterichting van de zak.
De netto massa van de kunststof zakken mag hoogstens 30 kg bedragen; - Afzonderlijke voorwerpen, zwaarder dan 30 kg, zoals verontreinigde matrassen, mogen ook zonder kunststof zak worden vervoerd indien de bevoegde autoriteit hiermee akkoord gaat;
- Afvalstoffen van UN-nummer UN 3291 (1,2), die vloeistoffen bevatten, mogen alleen worden vervoerd in kunststof zakken die voldoende absorberend materiaal bevatten om de volledige hoeveelheid vloeistof te absorberen, zonder dat deze uitstroomt in de bulkcontainer;
- Afvalstoffen van UN-nummer UN 3291 (1,2), die scherpe voorwerpen bevatten, mogen uitsluitend worden vervoerd in stijve verpakkingen, waarvan het prototype is beproefd en goedgekeurd volgens de VN-modelbepalingen en die voldoen aan de bepalingen van verpakkingsinstructies P621, IBC620 of LP621
- Stijve verpakkingen genoemd in de verpakkingsinstructies P621, IBC620 of LP621 mogen ook worden gebruikt.
Zij moeten op de juiste wijze zijn vastgezet teneinde schade onder normale vervoersomstandigheden te voorkomen.
Afvalstoffen die in stijve verpakkingen en kunststof zakken tezamen in dezelfde gesloten bulkcontainer worden vervoerd, moeten op voldoende wijze van elkaar zijn gescheiden, bijvoorbeeld door geschikte, stijve barrières of scheidingswanden, metaalgaas of het vastzetten van de colli op andere wijze, zodat beschadiging van de colli onder normale vervoersomstandigheden wordt voorkomen; - Afvalstoffen van UN-nummer UN 3291 (1,2) in kunststof zakken mogen in een gesloten bulkcontainer niet op zodanige wijze worden gecomprimeerd, dat de lekdichtheid van de zakken verloren kan gaan;
- Na elke reis moet worden onderzocht of in de gesloten bulkcontainer sprake is geweest van lekkage of gemorste stoffen.
Indien afvalstoffen van UN-nummer UN 3291 (1,2) hebben gelekt of zijn gemorst in de gesloten bulkcontainer, dan mag deze pas opnieuw worden gebruikt nadat deze grondig is gereinigd en zo nodig is gedesinfecteerd en gedecontamineerd met een geschikt middel.
Andere goederen dan medische of veterinaire afvalstoffen mogen niet gezamenlijk met afvalstoffen van UN-nummer UN 3291 (1,2) worden vervoerd.
Deze andere afvalstoffen, die in dezelfde gesloten bulkcontainer zijn vervoerd, moeten worden onderzocht op mogelijke contaminatie.
7.3.2.8
Goederen van klasse 8
Deze goederen moeten worden vervoerd in bulkcontainers die waterdicht zijn.
7.3.2.9
Goederen van klasse 9
7.3.2.9.1
Voor UN 3509 mogen uitsluitend gesloten bulkcontainers (code BK2) worden gebruikt.
Bulkcontainers moeten lekdicht zijn gemaakt of zijn uitgerust met een lekdichte en tegen perforatie bestendige gesloten binnenvoering of zak, en moeten zijn voorzien van een methode (bv. absorberend materiaal) om eventuele tijdens het vervoer vrijgekomen vloeistof vast te houden.
Afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd met resten van klasse 5.1 moeten worden vervoerd in bulkcontainers die zodanig zijn geconstrueerd of aangepast dat de goederen niet in contact kunnen komen met hout of enig ander brandbaar materiaal.
7.3.2.10
Gebruik van flexibele bulkcontainers
Opmerking: Flexibele bulkcontainers, gemerkt volgens 6.11.5.5, maar die goedgekeurd werden in een land dat geen Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, mogen niettemin voor vervoer onder het ADR gebruikt worden.
7.3.2.10.1
Voordat een flexibele bulkcontainer wordt gevuld, moet deze visueel worden onderzocht ter waarborging dat deze constructief geschikt is en dat de hijsbanden, draaggordels voor vrachten, flexibele behuizing, onderdelen van sluitvoorzieningen, met inbegrip van onderdelen van metaal en textiel, vrij zijn van uitstekende delen of beschadigingen en dat binnenbekleding vrij is van ophalen, scheuren of eventuele schade.
7.3.2.10.2
Voor flexibele bulkcontainers bedraagt de toegestane gebruiksduur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen twee jaar, gerekend vanaf de datum van fabricage van de flexibele bulkcontainer.
7.3.2.10.3
Er moet een ontluchtingsinrichting worden aangebracht indien zich binnen de flexibele bulkcontainer een gevaarlijke opeenhoping van gassen kan ontwikkelen.
De ontluchtingsinrichting moet zodanig zijn ontworpen dat het binnendringen van vreemde stoffen of water wordt voorkomen onder normale vervoersomstandigheden.
7.3.2.10.4
Flexibele bulkcontainers moeten zodanig worden gevuld dat de hoogte-breedteverhouding niet hoger is dan 1.1.
De grootste bruto massa van de flexibele bulkcontainers mag niet hoger zijn dan 14 ton.
7.3.3
Bepalingen voor het vervoer als los gestort goed indien de voorschriften van 7.3.1.1 b) worden toegepast.
7.3.3.1
In aanvulling op de algemene voorschriften van sectie 7.3.1 zijn de bepalingen van deze sectie van toepassing wanneer zij onder een positie worden aangegeven in kolom (17) van tabel A van hoofdstuk 3.2.
Met dekzeil uitgeruste of gesloten voertuigen of met dekzeil uitgeruste of gesloten containers die onder deze sectie worden gebruikt, hoeven niet te voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.11. De codes VC1, VC2 en VC3 in kolom (17) van tabel A van hoofdstuk 3.2 hebben de volgende betekenis:
Opmerking: Wanneer in hoofdstuk 3.2, tabel A, kolom (17) een VC1-code wordt aangegeven, mag een BK1-bulkcontainer dus ook voor vervoer over land worden gebruikt, mits aan de aanvullende voorschriften in 7.3.3.2 is voldaan.
Wanneer in hoofdstuk 3.2, tabel A, kolom (17) een VC2-code wordt aangegeven, mag een BK2-bulkcontainer dus ook voor vervoer over land worden gebruikt, mits aan de aanvullende voorschriften in 7.3.3.2 is voldaan.
- VC1 Vervoer als los gestort goed is toegestaan in met dekzeil uitgeruste voertuigen, met dekzeil uitgeruste containers of met dekzeil uitgeruste bulkcontainers.
- VC2 Vervoer als los gestort goed is toegestaan in gesloten wagens, gesloten containers of gesloten bulkcontainers.
- VC3 Vervoer als los gestort goed is toegestaan in speciaal uitgeruste wagens of containers in overeenstemming met de normen vastgesteld door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst.
Indien het land van herkomst geen Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, moeten de vastgestelde voorwaarden worden erkend door de bevoegde autoriteit van de eerste Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR die bij de zending betrokken is.
7.3.3.2
Wanneer de VC-bulkcodes worden gebruikt zijn de volgende aanvullende voorschriften zoals aangegeven in kolom (17) van tabel A van hoofdstuk 3.2 van toepassing:
7.3.3.2.1
Goederen van klasse 4.1
Bijzondere bepaling AP 01
Voertuigen en containers moeten een metalen bak hebben en het dekzeil, indien aangebracht, moet onbrandbaar zijn.
Bijzondere bepaling AP 02
Voertuigen en containers moeten voldoende ventilatie bieden.
7.3.3.2.2
Goederen van klasse 4.2
Bijzondere bepaling AP 01
Voertuigen en containers moeten een metalen bak hebben en het dekzeil, indien aangebracht, moet onbrandbaar zijn.
7.3.3.2.3
Goederen van klasse 4.3
Bijzondere bepaling AP 02
Voertuigen en containers moeten voldoende ventilatie bieden.
Bijzondere bepaling AP 03
Met dekzeil uitgeruste voertuigen en met dekzeil uitgeruste containers mogen uitsluitend worden gebruikt als de stof zich bevindt in de vorm van brokken (en niet in de vorm van poeder, korrels, stof of as).
Bijzondere bepaling AP 04
Gesloten voertuigen en gesloten containers moeten zijn uitgerust met hermetisch afgesloten openingen voor gebruik bij het vullen en ledigen, om het vrijkomen van gas en het binnendringen van vocht te voorkomen.
Bijzondere bepaling AP 05
De laaddeuren van de gesloten voertuigen of gesloten containers moeten zijn gekenmerkt met de volgende letters van ten minste 25 mm hoog:
"WAARSCHUWING
GEEN VENTILATIE
VOORZICHTIG OPENEN"
Dit moet gesteld zijn in een taal die door de afzender als geschikt wordt beschouwd.
7.3.3.2.4
Goederen van klasse 5.1
Bijzondere bepaling AP 06
Als het voertuig of de container is gemaakt van hout of een ander brandbaar materiaal, moet een ondoorlaatbare en brandbestendige deklaag of een laag natriumsilicaat of een soortgelijke stof worden aangebracht.
Ook het dekzeil moet ondoorlaatbaar en onbrandbaar zijn.
Bijzondere bepaling AP 07
Vervoer als los gestort goed is uitsluitend toegestaan als wagenlading of gesloten lading.
7.3.3.2.5
Goederen van klasse 6.1
Bijzondere bepaling AP 07
Vervoer als los gestort goed is uitsluitend toegestaan als wagenlading of gesloten lading.
7.3.3.2.6
Goederen van klasse 8
Bijzondere bepaling AP 07
Vervoer als los gestort goed is uitsluitend toegestaan als wagenlading of gesloten lading.
Bijzondere bepaling AP 08
De laadruimten van voertuigen of containers moeten zodanig ontworpen zijn dat zij bestand zijn tegen eventuele restladingen en stooteffecten van de accumulatoren.
De laadruimten van voertuigen of containers moeten zijn gemaakt van staal dat bestand is tegen de bijtende stoffen die zich in de accumulatoren bevinden. Minder bestendige staalsoorten mogen worden gebruikt indien ofwel de wanddikte voldoende is ofwel een bekleding/laag van kunststof aanwezig is die bestand is tegen de bijtende stoffen.
Opmerking: Staal dat bij inwerking van bijtende stoffen een maximale corrosiesnelheid vertoont van 0,1 mm per jaar, wordt als corrosiebestendig beschouwd.
De hoogte van de lading mag de hoogte van de wanden van de laadruimten van voertuigen of containers niet overschrijden.
Vervoer is ook toegestaan in kleine kunststof containers die, wanneer geheel geladen, een val van een hoogte van 0,8 m op een hard oppervlak bij een temperatuur van –18 °C kunnen doorstaan zonder te breken.
7.3.3.2.7
Goederen van klasse 9
Bijzondere bepaling AP 02
Voertuigen en containers moeten voldoende ventilatie bieden.
Bijzondere bepaling AP 09
Vervoer als lost gestort goed is toegestaan voor vaste stoffen (stoffen of mengsels, zoals preparaten of afvalstoffen) die gemiddeld niet meer dan 1000 mg/kg van de stof bevatten die onder dit UN-nummer is ingedeeld.
Op geen enkel punt van de lading mag de concentratie van deze stof of deze stoffen groter zijn dan 10.000 mg/kg.
Bijzondere bepaling AP 10
Voertuigen en containers moeten lekdicht zijn gemaakt of zijn uitgerust met een lekdichte en tegen perforatie bestendige gesloten binnenvoering of zak, en moeten zijn voorzien van een methode (bv. absorberend materiaal) om eventuele tijdens het vervoer vrijkomende vloeistof vast te houden.
Afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd die resten van klasse 5.1 bevatten moeten worden vervoerd in voertuigen en containers die zodanig zijn geconstrueerd of aangepast dat de goederen niet in contact kunnen komen met hout of enig ander brandbaar materiaal.
Bijzondere bepaling AP 11
In overeenstemming met VC3 in 7.3.3.1 voor het vervoer van gesmolten aluminium als losgestort goed, wordt met "normen vastgesteld door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst" bedoeld dat aan de volgende voorschriften moet worden voldaan.
- Algemene voorschriften
1.1 Vat betekent een middel van omsluiting bedoeld voor het vervoer van gesmolten aluminium UN-nummer 3257 met inbegrip van de wand, vuurvaste bekleding en bedrijfs- en constructieve uitrusting.
1.2 Vaten moeten zodanig worden geïsoleerd dat de oppervlaktetemperatuur de 130 °C niet overschrijdt tijdens het vervoer en moet zodanig zijn geplaatst dat het middel van omsluiting niet in contact komt met andere weggebruikers tijdens normale vervoersomstandigheden. De oppervlaktetemperatuur mag op geen enkele wijze een nadelig effect hebben op de werking van het voertuig, in het bijzonder de remleidingen en elektrische kabels.
1.3 De vaten moeten op het voertuig worden bevestigd in overeenstemming met de principes van ladingszekering in 7.5.7.1.
1.4 Vaten hoeven niet te zijn voorzien van etiketten en kenmerken in overeenstemming met hoofdstuk 5.3 indien deze etiketten en kenmerken al op het voertuig zijn aangebracht. - Brand- en explosiebeveiliging
Het risico op brand door de thermische invloed van het gesmolten aluminium op het vat, het voertuig of hulpmiddelen voor ladingszekering, en het risico op explosie als gevolg van ontsnappende dampen of chemische reactie van gassen die zijn ontstaan, moet worden voorkomen, bijvoorbeeld door het gebruik van inerte gassen. - Constructie van de vaten
Vaten moeten zijn vervaardigd uit staal. In overeenstemming met EN 13445-3:2014 moeten vaten zijn ontworpen en vervaardigd voor een testdruk van 4 bar. Tijdens de constructie moet de fabrikant aangeven welke lasnaden zijn onderworpen aan de hoogste belastingen. De hydrostatische druk en het effect van de beweging van het gesmolten aluminium moeten in acht worden genomen bij het nemen van een besluit over de afmetingen van het vat en de wijze van bevestiging van het vat op het voertuig. De krachten in 6.8.2.1.2 moeten in acht worden genomen.
De sluitingen van het vat moeten zijn ontworpen in overeenstemming met EN 13445-3:2014 en moeten lekdicht blijven in het geval dat een gevuld vat (zijdelingse positie en bovenkant van het vat) kantelt.
De vul- en losopeningen moeten worden beschermd door de constructievan het vat, bijvoorbeeld door kragen, deflectoren, kooien of soortgelijke constructies.
De beschermende inrichting op de bovenzijde van het vat moet zodanigworden ontworpen dat deze, zonder permanente vervorming, een statische belasting, verticaal toegepast op het vuldeksel, kan weerstaan gelijk aan tweemaal de maximale toegestane massa van het vat (2g).
De vuurvaste bekleding moet de inhoud kunnen weerstaan en geschikt zijnals isolatiemateriaal. De vuurbestendige binnenbekleding moet zodanig zijn ontworpen dat de lekbestendigheid intact blijft ongeacht de vervorming die onder normale vervoersomstandigheden kan optreden (zie 6.8.2.1.2).
De onderzoeksinstantie die keuringen uitvoert in overeenstemming met 6.8.2.4.1 of 6.8.2.4.4 moet de bekwaamheid van de fabrikant of van de onderhoudswerkplaats of van de reparatiewerkplaats voor het uitvoeren van laswerkzaamheden beoordelen en bevestigen. Dit geldt ook voor de aanwezigheid van een kwaliteitsmanagementsysteem voor laswerkzaamheden. Laswerkzaamheden aan de plaat van de metalen mantel, met name op de dragende onderdelen, mogen alleen worden uitgevoerd door goedgekeurde lasbedrijven.
Afdichtingen op vatdeksels en sluitingen moeten zo worden gekozen en aangebracht dat ze voorkomen dat gesmolten aluminium naar buiten stroomt als een vol vat kantelt. - Onderzoek en beproeving van de vaten
De onderzoeken en beproevingen volgens 4.1 tot en met 4.5 moeten door een door de bevoegde autoriteit erkende onderzoeksinstantie worden uitgevoerd. De onderzoeken en beproevingen moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met de van toepassing zijnde voorschriften van EN 12972:2018. Van de resultaten van de beproevingen moet een testrapport worden afgegeven.
4.1 Onderzoek van het type vaten
Als onderdeel van de procedure voor het onderzoek van het type moet het ontwerp van de constructie en de afwerking worden beproefd om te waarborgen dat de vaten voldoen aan de constructievoorschriften van EN13445-3:2014. De lasnaden die zijn onderworpen aan de hoogste belasting moeten zijn aangegeven in het onderzoeksrapport voor het type.
4.2 Eerste onderzoek
Vaten moeten worden beproefd en onderzocht voordat zij in gebruik worden genomen.
De beproevingen omvatten ten minste:
a) Een controle om te waarborgen dat het vat in lijn is met de documenten voor de goedkeuring van het type;
b) Een controle van de overeenstemming met het type;
c) Een onderzoek van de uitwendige staat;
d) Een hydraulische proefpersing bij een beproevingsdruk van 4 bar; in dit stadium moeten de vaten nog niet zijn voorzien van vuurvaste bekleding;
e) Een onderzoek van de inwendige staat (visueel onderzoek van het inwendige metaaloppervlak van het vat voordat de vuurvaste bekleding is aangebracht en een visueel onderzoek van de vuurvaste bekleding);
f) Een controle van het goed functioneren van de uitrusting.
De hydraulische proefpersing mag ook met een alternatieve afdichting worden uitgevoerd.
4.3 Tussentijds onderzoek
Vaten moeten niet later dan zes jaar na het eerste onderzoek en elk periodiek onderzoek een tussentijds onderzoek ondergaan.
Het tussentijdse onderzoek moet ten minste bestaan uit:
a) Een beoordeling van de documenten;
b) Een beoordeling van de uitwendige staat, met inbegrip van de ongeschonden staat van de flens- en de dekselaansluitingen;
c) Metingen van de wandikte teneinde de vereiste minimale wanddikte te controleren;
d) Niet-destructieve beproeving van de lasnaden die zijn onderworpen aan de hoogste belasting middels magneetpoederonderzoek, doorstootproef, ultrasoon onderzoek of radiografisch onderzoek;
e) Een beoordeling van de inwendige staat (visueel onderzoek van de vuurvaste bekleding) door een deskundige onder de verantwoordelijkheid van de exploitant;
f) Een controle van de goede werking van de uitrusting.
Het tussentijdse onderzoek mag worden uitgevoerd binnen drie maanden voor de aangegeven datum zonder dat dit invloed heeft op de tijdsspanne van de andere onderzoeken volgens 4.3 en 4.4.
4.4 Periodiek onderzoek
Telkens als de vuurvaste bekleding wordt vernieuwd, of niet later dan twaalf jaar na het eerste of meest recente periodieke onderzoek, moet een periodiek onderzoek worden uitgevoerd.
Het periodiek onderzoek moet ten minste bestaan uit:
a) Een beoordeling van de documenten;
b) Een beoordeling van de uitwendige staat, met inbegrip van de ongeschonden staat van de flens- en de dekselaansluitingen;
c) Een onderzoek van de inwendige staat (visueel onderzoek van het inwendige metaaloppervlak van het vat voordat de vuurvaste bekleding is aangebracht en een visueel onderzoek van de vuurvaste bekleding);
d) Niet-destructieve beproeving van de lasnaden die zijn onderworpen aan de hoogste belasting middels magneetpoederonderzoek, doorstootproef, ultrasoon onderzoek of radiografisch onderzoek;
e) Metingen van de wandikte teneinde de vereiste minimale wanddikte te controleren;
f) Een hydraulische proefpersing bij een beproevingsdruk van 4 bar; in dit stadium mogen de vaten nog niet zijn voorzien van vuurvaste bekleding;
g) Een controle van het goed functioneren van de uitrusting.
De hydraulische proefpersing mag ook met een alternatieve afdichting worden uitgevoerd.
4.5 Buitengewoon onderzoek van de vaten
Indien de veiligheid van het vat of zijn uitrustingsdelen door reparatie, ombouw of een ongeluk mogelijk verminderd is, moet een buitengewoon onderzoek worden uitgevoerd op de delen beïnvloed door de reparatie of ombouw. Indien een buitengewoon onderzoek is uitgevoerd dat voldoet aan de vereisten van 4.4 dan kan het buitengewone onderzoek worden beschouwd als een periodiek onderzoek. Indien een buitengewoon onderzoek is uitgevoerd dat voldoet aan de vereisten van 4.3 dan kan het buitengewone onderzoek worden beschouwd als een tussentijds onderzoek. De onderzoeksinstantie bepaalt de gedetailleerde omvang van het buitengewone onderzoek rekening houdend met EN 12972:2018, tabel A1.
- Markering van de vaten
Vaten moeten worden gemarkeerd met een plaat overeenkomstig 6.8.2.5.1, met uitzondering van het nummer van goedkeuring en de externe ontwerpdruk. Voor de beproevingen en onderzoeken overeenkomstig 4.2 en 4.4 wordt de markering gevolgd door “P”. Voor de beproevingen en onderzoeken overeenkomstig 4.3 wordt de markering gevolgd door “L”. - Eisen ten aanzien van de werking
De eigenaar of de exploitant bewaart een afschrift van het typekeuringsrapport, de resultaten van de eerste beproevingen en onderzoeken en alle latere beproevingen en onderzoeken in het dossier van het vat. Elke vernieuwing en reparatie van de vuurvaste bekleding wordt door de exploitant of fabrikant geregistreerd. Afdichtingen moeten bij elke vulling worden gecontroleerd en zo nodig worden vernieuwd. - Voertuigen
De volgende aanvullende voorschriften zijn van toepassing op voertuigen voor vervoer over de weg:- Voertuigen voor vervoer moeten zijn uitgerust met een stabiliteitsfunctie die is goedgekeurd overeenkomstig VN-reglement nr. 134.
- De vaten moeten zodanig op de voertuigen zijn geplaatst dat de uitstroomopeningen naar de rijrichting gericht zijn of zich daartegenover bevinden.
- Opleiding van de bestuurder
In aanvulling op de basiscursus volgens 8.2.1.2 moeten bestuurders aanvullende instructies krijgen van een bevoegde persoon over de gedetailleerde risico's van het vervoer van gesmolten aluminium in vaten.
Deze moeten de volgende hoofdpunten omvatten:- Het specifieke rijgedrag van voertuigen die vaten vervoeren,
- Algemene rijfysica (rijstabiliteit/draaigedrag, in het bijzonder hoogte van het zwaartepunt, golfeffecten),
- De grenzen van de elektronische stabiliteitscontrole en
- Speciale maatregelen die bij een ongeval moeten worden genomen.
De vervoerder moet deze instructie schriftelijk of elektronisch documenteren, met vermelding van de datum, duur en belangrijkste behandelde onderwerpen.”.
134 VN-reglement nr. 13 (Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen van de categorieën M, N en O wat de reminrichting betreft)
Bijzondere bepaling AP 12
Het afval mag los gestort worden vervoerd, onder de voorwaarde dat het zich in een zak bevindt zit ter grootte van de laadruimte, een zogenaamde “containerzak”.
De containerzak is alleen bedoeld om te worden geladen als deze wordt geplaatst in een laadruimte voor losgestort goed met vaste massieve wanden. De zak is niet bedoeld voor behandeling of voor gebruik alleen buiten deze laadruimte.
Voor de toepassing van deze bepaling moeten containerzakken ten minste twee componenten hebben.
De binnencomponent moet stofdicht zijn om te voorkomen dat er tijdens het vervoer gevaarlijke hoeveelheden asbestvezels vrijkomen. De binnencomponent moet een film van polyethyleen of polypropyleen zijn.
De buitencomponent moet van polypropyleen zijn en voorzien zijn van een ritssysteem. Het moet de mechanische weerstand van een met afval beladen containerzak tegen schokken en belastingen onder normale vervoersomstandigheden waarborgen, in het bijzonder wanneer een laadruimte beladen met containerzakken wordt overgeladen tussen wagens/voertuigen en opslagfaciliteiten.
Containerzakken moeten:
- Zo ontworpen zijn dat zij bestand zijn tegen perforatie of scheuren door verontreinigd afval of voorwerpen door hun hoeken of ruwheid;
- Een ritssysteem hebben dat voldoende strak zit om te voorkomen dat er tijdens het vervoer gevaarlijke hoeveelheden asbestvezels vrijkomen. Veters of flappen zijn niet toegestaan.
De laadruimte moet vaste metalen wanden hebben die sterk genoeg zijn voor het beoogde gebruik. De wanden moeten hoog genoeg zijn om de containerzak volledig te omsluiten. Op voorwaarde dat de containerzak een vergelijkbare bescherming biedt, kan de bekleding van de wagen/het voertuig worden weggelaten, indien de VC1-bepaling wordt gehanteerd.
Met vrij asbest verontreinigde voorwerpen afkomstig van beschadigde
kunstwerken of gebouwen, alsmede met vrij asbest verontreinigd
bouwterreinafval afkomstig van gesloopte of gesaneerde kunstwerken of gebouwen als vermeld in bijzondere bepaling 678 b) iii), iv) en v), worden vervoerd in een containerzak die in een tweede containerzak van hetzelfde type wordt geplaatst. De totale massa van het afval in een containerzak mag niet meer bedragen dan 7 ton.
In alle gevallen mag de maximum massa van het afval de door de fabrikant van de containerzak opgegeven inhoud niet overschrijden.”