Hoofdstuk 2 | ||
1.2 | Definities, meeteenheden en afkortingen | |
1.2.1 | Definities | |
1.2.2 | Meeteenheden |
Hoofdstuk 5 | ||
1.5 | Afwijkingen | |
1.5.1 | Tijdelijke afwijkingen | |
1.5.2 | Gereserveerd |
HOOFDSTUK 6.2
VOORSCHRIFTEN VOOR DE CONSTRUCTIE EN DE BEPROEVING VAN DRUKHOUDERS, SPUITBUSSEN, HOUDERS, KLEIN, MET GAS (GASPATRONEN) EN PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN MET VLOEIBAAR
GEMAAKT, BRANDBAAR GAS.
Opmerking: Spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen) en patronen voor brandstofcellen met vloeibaar gemaakt, brandbaar gas zijn niet onderworpen aan de voorschriften van 6.2.1 t/m 6.2.5
6.2.1
25
Algemene voorschriften
6.2.1.1
Ontwerp en constructie
6.2.1.1.1
Drukhouders moeten zodanig zijn ontworpen, vervaardigd, beproefd en uitgerust dat zij alle omstandigheden, vermoeiing inbegrepen, kunnen doorstaan, waaraan zij zullen worden onderworpen onder normale vervoersomstandigheden en gebruiksomstandigheden waarvoor zij bestemd zijn.
6.2.1.1.2
Gereserveerd
6.2.1.1.3
De minimumwanddikte mag in geen geval lager zijn dan die welke is vastgelegd in de technische normen voor ontwerp en constructie.
6.2.1.1.4
Voor gelaste drukhouders mogen alleen metalen van een lasbare kwaliteit worden gelast.
6.2.1.1.5
De beproevingsdruk van reservoirs van drukhouders en flessenbatterijen moet overeenkomen met verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 of, voor chemische stoffen onder druk, met verpakkingsinstructie P206 van 4.1.4.1.
De beproevingsdruk van gesloten cryo-houders moet overeenkomen met verpakkingsinstructie P203 van 4.1.4.1.
De beproevingsdruk van een opslagsysteem met metaalhydride moet in overeenstemming zijn met verpakkingsinstructie P205 van 4.1.4.1.
De beproevingsdruk van een reservoir voor een geadsorbeerd gas moet overeenkomen met verpakkingsinstructie P208 van 4.1.4.1.
6.2.1.1.6
Flessen of reservoirs van flessen die in een batterij samengevoegd zijn, moeten door een constructie worden ondersteund en bij elkaar worden gehouden als een eenheid.
De flessen of reservoirs van flessen moeten zijn vastgezet op een wijze die beweging ten opzichte van de samenstellende constructie en beweging die zou kunnen leiden tot concentratie van schadelijke plaatselijke spanningen, verhindert.
Geassembleerde verzamelleidingen (b.v. verzamelleiding, afsluiters en manometers) moeten zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd dat zij beschermd zijn tegen beschadiging door schokken en krachten die normalerwijze tijdens het vervoer optreden.
Voor de verzamelleidingen geldt ten minste dezelfde proefdruk als voor de flessen.
In het geval van giftige, vloeibaar gemaakte gassen moet elke fles voorzien zijn van een afsluiter om deze te isoleren om te waarborgen dat elke fles afzonderlijk kan worden gevuld en dat geen uitwisseling van de inhoud van de flessen tijdens het vervoer kan voorkomen.
Opmerking: Giftige, vloeibaar gemaakte gassen hebben de classificatiecode 2T, 2TF, 2TC, 2TO, 2TFC of 2TOC.
6.2.1.1.7
Contact tussen ongelijksoortige metalen, dat beschadiging door galvanische werking ten gevolg zou kunnen hebben, moet worden vermeden.
6.2.1.1.8
Aanvullende voorschriften voor de constructie van gesloten cryo-houders voor sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen.
6.2.1.1.8.1
De mechanische eigenschappen van het gebruikte metaal, de kerfslagwaarde en de buigcoëfficiënt inbegrepen, moeten worden vastgesteld voor elke drukhouder.
Opmerking: Wat betreft de kerfslagwaarde zijn in subsectie 6.8.5.3 bijzonderheden over de beproevingsvoorschriften die gebruikt kunnen worden, opgenomen.
6.2.1.1.8.2
De drukhouders moeten thermisch geïsoleerd zijn.
De thermische isolatie moet tegen stoten beschermd zijn door een mantel.
Indien de ruimte tussen het binnenvat en de mantel luchtledig is gemaakt (vacuüm-isolatie), moet de mantel zijn ontworpen om zonder blijvende deformatie een uitwendige druk van ten minste 100 kPa (1 bar) te doorstaan, berekend overeenkomstig erkende technische regels of een berekende kritische bezwijkdruk van ten minste 200 kPa (2 bar) overdruk.
Indien de mantel zodanig gesloten is dat deze gasdicht is (bv. in het geval van vacuüm-isolatie) moet in een inrichting zijn voorzien, die voorkomt dat zich een gevaarlijke druk in de isolerende laag ontwikkelt in geval van onvoldoende gasdichtheid van het binnenvat of de armaturen ervan.
De bedrijfsuitrusting moet voorkomen dat vocht in de isolatie doordringt.
6.2.1.1.8.3
Gesloten cryo-houders bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen met een kookpunt lager dan -182 °C bij atmosferische druk mogen geen materialen bevatten die kunnen reageren met zuurstof of met zuurstof verrijkte atmosferen op gevaarlijke wijze, indien deze zich bevinden in gedeelten van de thermische isolatie waar het gevaar bestaat van contact met zuurstof of een met zuurstof verrijkte vloeistof.
6.2.1.1.8.4
Gesloten cryo-houders moeten met geschikte hijs- en vastzetinrichtingen zijn ontworpen en geconstrueerd.
6.2.1.1.9
Aanvullende voorschriften voor de constructie van drukhouders voor acetyleen
Reservoirs van flessen voor UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, moeten zijn gevuld met een poreus materiaal, dat gelijkmatig is verdeeld, van een type dat voldoet aan de voorschriften en de beproevingen vastgelegd in een door de bevoegde autoriteit erkende norm of technische regel, en dat
- verenigbaar is met het reservoir van de fles en geen schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormt noch met het acetyleen noch met het oplosmiddel in het geval van UN 1001; en
- in staat is de uitbreiding van de ontleding van het acetyleen in het poreuze materiaal te voorkomen.
In het geval van UN 1001 moet het oplosmiddel verenigbaar zijn met die delen van de fles die daarmee in contact komen.
6.2.1.2
Materialen
6.2.1.2.1
De constructiematerialen van drukhouders, die in direct contact staan met gevaarlijke stoffen, mogen niet worden aangetast of verzwakt door de gevaarlijke goederen bedoeld om vervoerd te worden en zij mogen geen gevaarlijk effect veroorzaken bv. het katalyseren van een reactie of reageren met de gevaarlijke goederen.
6.2.1.2.2
De drukhouders moeten van de materialen zijn vervaardigd die zijn gespecificeerd in de technische normen voor het ontwerp en de constructie en in de verpakkingsinstructie van toepassing op de stoffen bedoeld om vervoerd te worden in de drukhouder.
De materialen moeten bestand zijn tegen brosse breuk en interkristallijne spanningscorrosie, zoals aangegeven in de technische normen voor het ontwerp en de constructie.
6.2.1.3
Bedrijfsuitrusting
6.2.1.3.1
Bedrijfsuitrusting die onder druk staat, met uitzondering van poreus, absorberend of adsorberend materiaal, drukontlastinrichtingen, manometers of instrumenten, moeten zodanig worden ontworpen en geconstrueerd dat de barstdruk ten minste 1,5 maal de beproevingsdruk van de drukhouder bedraagt.
6.2.1.3.2
De bedrijfsuitrusting moet zo worden gegroepeerd of ontworpen dat beschadiging of onbedoelde opening, die zou kunnen leiden tot het vrijkomen van de inhoud van de drukhouder onder normale omstandigheden van behandeling en vervoer, wordt voorkomen.
Alle sluitingen moeten op dezelfde wijze zijn beschermd als is voorgeschreven voor afsluiters in 4.1.6.8.
Buizen van verzamelleidingen die leiden naar afsluitventielen moeten voldoende flexibel zijn om de afsluitventielen en de buizen te beschermen tegen afschuiving of het vrijkomen van de inhoud van de drukhouder.
6.2.1.3.3
Drukhouders die niet handmatig behandeld of gerold kunnen worden, moeten zijn voorzien van voorzieningen voor behandeling die garanderen dat ze op veilige wijze met mechanische hulpmiddelen behandeld kunnen worden en die zodanig zijn aangebracht, dat zij de sterkte van de drukhouder niet verminderen en geen overmatige spanningen in de drukhouder veroorzaken.
6.2.1.3.4
Afzonderlijke drukhouders moeten zijn uitgerust met drukontlastingsinrichtingen als dit is aangegeven in verpakkingsinstructie P200 (2) of P205 van 4.1.4.1 of in 6.2.1.3.6.4 en 6.2.1.3.6.5. Drukontlastingsinrichtingen moeten zodanig zijn ontworpen dat zij het binnendringen van vreemde stoffen, lekkage van gas en de ontwikkeling van een gevaarlijke overdruk, verhinderen. Indien zij daarmee zijn uitgerust, moeten drukontlastingsinrichtingen op horizontaal liggende drukhouders, die verbonden zijn door een verzamelleiding en gevuld met een brandbaar gas, zodanig worden aangebracht, dat zij vrij in de lucht kunnen afblazen op een zodanige wijze dat verhinderd wordt dat het ontsnappende gas onder normale vervoersomstandigheden in contact komt met de drukhouder zelf.
6.2.1.3.5
Drukhouders die volumetrisch worden gevuld moeten zijn voorzien van een peilinrichting.
6.2.1.3.6
Aanvullende voorschriften voor gesloten cryo-houders
6.2.1.3.6.1
Elke vul- en losopening in een gesloten cryo-houder die voor het vervoer van brandbare, sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen wordt gebruikt, moet zijn voorzien van ten minste twee, van elkaar onafhankelijke in serie gemonteerde sluitingen, waarvan de eerste een afsluiter en de tweede een dop of andere gelijkwaardige inrichting moet zijn.
6.2.1.3.6.2
De gedeelten van buisleidingen die aan beide uiteinden kunnen worden gesloten en waarin het vloeibare gas opgesloten kan raken, moeten zijn voorzien van een voorziening van automatische drukontlasting om opbouw van overdruk binnen de buisleidingen te verhinderen.
6.2.1.3.6.3
Elke koppeling op een gesloten cryo-houder moet duidelijk zijn gekenmerkt om zijn functie aan te geven (bijv. damp- of vloeistoffase).
6.2.1.3.6.4
Drukontlastingsinrichtingen
6.2.1.3.6.4.1
Elke gesloten cryo-houder moet zijn voorzien van ten minste één drukontlastingsinrichting. De drukontlastingsinrichting moet van het type zijn dat weerstand biedt tegen mechanische krachten met inbegrip van klotsen.
6.2.1.3.6.4.2
Gesloten cryo-houders mogen bovendien parallel aan de veerbelaste voorziening(en) een breekplaat hebben teneinde aan de voorschriften van 6.2.1.3.6.5 te voldoen.
6.2.1.3.6.4.3
Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen moeten van voldoende grootte zijn om de vereiste afblaashoeveelheid onbelemmerd naar de drukontlastingsinrichting te laten stromen.
6.2.1.3.6.4.4
Alle inlaten van drukontlastingsinrichtingen moeten zich onder omstandigheden van maximale vulling in de dampruimte van de gesloten cryo-houder bevinden en de inrichtingen moeten zodanig worden aangebracht dat zij waarborgen dat de damp onbelemmerd kan ontsnappen.
6.2.1.3.6.5
Capaciteit en instelling van drukontlastingsinrichtingen
Opmerking: Met betrekking tot drukontlastingsinrichtingen van gesloten cryo-houders betekent "hoogste toelaatbare bedrijfsdruk (MAWP)" de maximale effectieve overdruk die aan de bovenzijde van een gevulde gesloten cryo-houder in zijn bedrijfsopstelling toelaatbaar is, met inbegrip van de hoogste effectieve druk tijdens het vullen en lossen.
6.2.1.3.6.5.1
De drukontlastingsinrichting moet automatisch openen bij een druk van ten minste de MAWP en geheel open staan bij een druk gelijk aan 110% van de MAWP.
Zij moet na het afblazen sluiten bij een druk die niet lager ligt dan 10% onder de druk waarbij het afblazen begint en moet bij alle lagere drukken gesloten blijven.
6.2.1.3.6.5.2
Breekplaten moeten barsten bij een nominale druk die de laagste is van ofwel de beproevingsdruk ofwel 150% van de MAWP.
6.2.1.3.6.5.3
In het geval van verlies van vacuüm in een met vacuüm geïsoleerde, gesloten cryo-houder moet de gecombineerde afblaascapaciteit van alle ingebouwde drukontlastingsinrichtingen toereikend zijn, zodat de druk (met inbegrip van drukophoping) binnenin de gesloten cryo-houder niet meer bedraagt dan 120% van de MAWP.
6.2.1.3.6.5.4
De vereiste afblaascapaciteit van de drukontlastingsinrichtingen moet worden berekend volgens een deugdelijk technisch reglement, erkend door de bevoegde autoriteit*
* Zie bijvoorbeeld CGA Publications S-1.2-2003 ”Pressure Relief Device Standards - Part 2 - Cargo and Portable Tanks for Compressed Gases" en S-1.1-2003 "Pressure Relief Device Standards - Part 1 - Cylinders for Compressed Gases".
6.2.1.4
Goedkeuring van drukhouders
6.2.1.4.1
De conformiteit van drukhouders moet worden beoordeeld op het moment van de fabricage zoals voorgeschreven door de bevoegde autoriteit.
De technische documentatie moet de volledige specificaties omvatten voor het ontwerp en de constructie en de volledige documentatie voor de fabricage en de beproeving.
6.2.1.4.2
Kwaliteitsborgingssystemen moeten voldoen aan de voorschriften van de bevoegde autoriteit.
6.2.1.4.3
Reservoirs van drukhouders en de binnenvaten van gesloten cryo-houders moeten worden onderzocht, beproefd en goedgekeurd door een onderzoeksinstantie.
6.2.1.4.4
De conformiteitsbeoordeling van het reservoir en de afsluiting(en) van hervulbare flessen, drukvaten en grote cilinders mogen apart worden uitgevoerd.
In deze gevallen, is een aanvullende beoordeling van de eindmontage niet verreist.Voor flessenbatterijen, het reservoir van de flessen en de afsluiter(s) mogen apart worden beoordeeld, maar een aanvullende beoordeling van de volledige montage is vereist.
Voor gesloten cryo-houders, de binnenvaten en de afsluitingen mogen apart worden beoordeeld, maar een aanvullende beoordeling van de volledige montage is vereist. Voor acetyleenflessen moet de conformiteitsbeoordeling omvatten ofwel:
- één conformiteitsbeoordeling die zowel het reservoir van de fles als het daarin aanwezige poreuze materiaal omvat; of
- een afzonderlijke conformiteitsbeoordeling voor het lege reservoir van de fles en een aanvullende conformiteitsbeoordeling voor het reservoir van de fles met het poreuze materiaal erin.
6.2.1.5
Eerste onderzoek en beproeving
6.2.1.5.1
Nieuwe drukhouders, met uitzondering van gesloten cryo-houders, opslagsystemen met metaalhydride en flessenbatterijen moeten tijdens en na de fabricage worden onderworpen aan beproeving en onderzoek overeenkomstig de normen voor het ontwerp of erkende technische regel die van toepassing zijn met inbegrip van het volgende:
Voor een voldoende aantal reservoirs van drukhouders:
- De beproeving van de mechanische eigenschappen van het constructiemateriaal
- Controle van de minimumwanddikte;
- Controle van de homogeniteit van het materiaal voor elke gefabriceerde serie;
- Onderzoek naar de uitwendige en de inwendige toestand;
- Onderzoek van de schroefdraad voor sluitingen;
- Controle op overeenstemming met de ontwerpnorm;
Voor alle reservoirs van drukhouders: - Een hydraulische proefpersing. De freservoirs van drukhouders moeten voldoen aan de acceptatiecriteria die zijn vastgelegd in de technische norm of regel voor het ontwerp of de constructie;
Opmerking: Met toestemming van de bevoegde autoriteit mag de hydraulische proefpersing door een beproeving met een gas vervangen worden, voor zover deze methode niet gevaarlijk is. - Inspectie en beoordeling van fabricagegebreken en ofwel deze repareren, ofwel de reservoirs va de drukhouders onbruikbaar maken. In het geval van gelaste reservoirs van drukhouders moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de kwaliteit van de lasverbindingen;
- Onderzoek van de kenmerken op de reservoirs van drukhouders;
- Bovendien bij reservoirs van flessen voor het vervoer van UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, een onderzoek naar de wijze van aanbrengen en de toestand van het poreuze materiaal en, indien van toepassing, de hoeveelheid oplosmiddel.
Op een een voldoende aantal sluitingen: - Controle van materialen;
- Controle van afmetingen;
- Controle van de reinheid;
- Onderzoek van de volledige montage;
- Controle van de aanwezigheid van merktekens.
Voor alle sluitingen: - Beproeven van de dichtheid.
6.2.1.5.2
Gesloten cryo-houders moeten tijdens en na de fabricage worden onderworpen aan beproeving en onderzoek overeenkomstig de normen voor het ontwerp die van toepassing zijn of erkende technische regels met inbegrip van het volgende:
Voor een voldoende aantal binnenvaten:
- De beproeving van de mechanische eigenschappen van het constructiemateriaal;
- Controle van de minimum wanddikte;
- Onderzoek naar de uitwendige en de inwendige toestand;
- Controle op overeenstemming met de ontwerpnorm of technische regel;
- Onderzoek naar de lasverbindingen door middel van een röntgenologische, ultrasone of een andere geschikte, niet-destructieve onderzoeksmethode overeenkomstig de norm of technische regel die van toepassing is voor het ontwerp en de constructie.
Voor alle binnenvaten: - Een hydraulische proefpersing. Het binnenvat moet voldoen aan de acceptatiecriteria die zijn vastgelegd in de technische norm of regel voor het ontwerp of de constructie;
Opmerking: Met toestemming van de bevoegde autoriteit mag de hydraulische proefpersing door een beproeving met een gas vervangen worden, voor zover deze methode niet gevaarlijk is. - Inspectie en beoordeling van fabricagegebreken en ofwel deze repareren, ofwel dit binnenvat onbruikbaar maken;
- Onderzoek van de merktekens.
Op een steekproef van een voldoende aantal sluitingen: - Controle van materialen;
- Controle van afmetingen;
- Controle van de reinheid;
- Onderzoek van de volledige montage
- Controle van de aanwezigheid van merktekens.
Voor alle sluitingen: - Beproeven van de dichtheid.
Voor een voldoende aantal afgebouwde gesloten cryo-houders: - Beproeving van de goede werking van de bedrijfsuitrusting:
- Controle op overeenstemming met de ontwerpnorm of technische regel;
Voor alle afgebouwde gesloten cryo-houders: - Beproeven van de dichtheid.
6.2.1.5.3
Er moet worden gecontroleerd of bij opslagsystemen met metaalhydride de onderzoeken en beproevingen aangegeven in 6.2.1.5.1 a), b), c), d), e), voor zover van toepassing, f), g), h) en i) zijn uitgevoerd met een toereikend monster van de reservoirs en drukhouders gebruikt in het opslagsysteem met metaalhydride.
Bovendien moeten met een toereikend monster van opslagsystemen met metaalhydride onderzoeken en beproevingen aangegeven in 6.2.1.5.1 c) en f), alsook in 6.2.5.1 e) indien van toepassing, worden uitgevoerd, en onderzoek van de uitwendige toestand van het opslagsysteem met metaalhydride.
Bovendien moeten alle opslagsystemen met metaalhydride een eerste onderzoek en beproeving ondergaan zoals aangegeven in 6.2.1.5.1 h) en i), alsook een dichtheidsproef en een beproeving van de goede werking van de bedrijfsuitrusting.
6.2.1.5.4
Bij flessenbatterijen moeten de reservoirs van flessen en afsluiters worden onderworpen aan een eerste onderzoek en beproevingen als aangegeven in 6.2.1.5.1.
Een steekproef van een voldoende aantal raamwerken moet worden onderworpen aan een stapelproef tot twee maal het maximale brutogewicht van de flessenbatterijen.
Bovendien moeten alle verzamelleidingen van flessenbatterijen worden onderworpen aan een hydraulische proefpersing en alle afgebouwde flessenbatterijen moeten worden onderworpen aan een dichtheidsproef.
Opmerking: Met toestemming van de bevoegde autoriteit mag de hydraulische proefpersing door een beproeving met een gas vervangen worden, voor zover deze methode niet gevaarlijk is.
6.2.1.6
Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.1.6.1
Hervulbare drukhouders met uitzondering van cryo-houders moeten worden onderworpen aan periodieke onderzoeken en beproevingen door een instantie erkend door de bevoegde autoriteit, overeenkomstig het volgende:
- uitwendige controle van de drukhouder, de uitrusting en de opschriften;
- inwendige controle van de drukhouder (bijv. onderzoek naar de inwendige toestand, controle van de minimale wanddikte);
- controle van de schroefdraden, hetzij:
- Indien er aanwijzing is van corrosie; of
- Indien de slutingen of andere bedrijfsuitrustingverwijderd zijn;
- een hydraulische proefpersing van het reservoir van de drukhouder en, zo nodig, controle van de eigenschappen van het materiaal door geschikte beproevingen;
- controle van de bedrijfsuitrusting, indien deze weer in bedrijf wordt genomen. Deze controle mag afzonderlijk van het onderzoek van het reservoir van de drukhouder worden uitgevoerd; en
- een dichtheidsproef van de flessenbatterijen na hermontage.
Opmerking 1: Na toestemming van de bevoegde autoriteit mag de hydraulische proefpersing worden vervangen door een beproeving met een gas, voor zover deze handelwijze niet gevaarlijk is.
Opmerking 2: Voor reservoirs van flessen of reservoirs van grote cilinders mag de controle van 6.2.1.6.1 b) en de hydraulische proefpersing van 6.2.1.6.1 d) worden vervangen door een procedure volgens ISO 16148:2016 + Amd 1:2020 "Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen en grote cilinders – Akoestisch emissie-onderzoek (AT) en ultrasonisch vervolgonderzoek (UT) voor periodieke inspectie en beproeving".
Opmerking 3: De inwendige controle van 6.2.1.6.1 b) en de hydraulische proefpersing van 6.2.1.6.1 d) mogen worden vervangen door ultrasoon onderzoek uitgevoerd in overeenstemming met ISO 18119:2018+ Amd 1:2021 voor naadloze stalen reservoirs en naadloze reservoirs van aluminiumlegeringen
Opmerking 4: Bij flessenbatterijen moet de hydraulische proefpersing, als aangegeven in d) hierboven, worden uitgevoerd op de reservoirs van de flessen en de verzamelleidingen.
Opmerking 5: Voor de frequentie van de periodieke onderzoeken en beproevingen, zie verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 of, voor chemische stoffen onder druk, verpakkingsinstructie P206 van 4.1.4.1
6.2.1.6.2
Flessen bestemd voor het vervoer van UN-nummer 1001 acetyleen, opgelost, en UN-nummer 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, moeten slechts worden onderzocht zoals aangegeven in 6.2.1.6.1 a), c) en e).
Bovendien moet de toestand van het poreuze materiaal (b.v. scheuren, vrije ruimte boven, verzakking) worden onderzocht.
6.2.1.6.3
Overdrukventielen voor gesloten cryo-houders moeten periodiek worden onderzocht en beproefd.
6.2.1.7
Voorschriften voor fabrikanten
6.2.1.7.1
De fabrikant moet technisch bekwaam zijn en moet beschikken over alle middelen die vereist zijn voor het naar behoren fabriceren van drukhouders; dit heeft in het bijzonder betrekking op gekwalificeerd personeel:
- voor het toezicht op het gehele fabricageproces;
- om verbindingen tussen materialen tot stand te brengen; en
- om de desbetreffende beproevingen uit te voeren.
6.2.1.7.2
Een beoordeling van de geschiktheid van fabrikanten van reservoirs van drukhouders en de binnenvaten van gesloten cryo-houders moet in alle gevallen worden uitgevoerd door een onderzoeksinstantie goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van het land van goedkeuring.
Beoordeling van de geschiktheid van fabrikanten van sluitingen moet worden uitgevoerd als de bevoegde autoriteit dit vereist.
Deze beproeving moet worden uitgevoerd hetzij bij de goedkeuring van het ontwerp of bij de controle van de produktie en certificering.
6.2.1.8
Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.1.8.1
Onderzoeksinstanties moeten onafhankelijk zijn van ondernemingen betrokken bij de fabricage en bevoegd zijn om de beproevingen, onderzoeken en goedkeuringen uit te voeren.
6.2.2
Voorschriften voor UN-drukhouders
Aanvullend op de algemene voorschriften van de sectie 6.2.1 moeten UN-drukhouders voldoen aan de voorschriften van deze sectie, met inbegrip van de normen, voor zover van toepassing. De vervaardiging van nieuwe drukhouders of bedrijfsuitrusting volgens een van de normen in 6.2.2.1 en 6.2.2.3 is niet toegestaan na de in de rechterkolom van de tabellen vermelde datum.
Opmerking 1: UN-drukhouders geconstrueerd in overeenstemming met normen zoals van toepassing op de datum van vervaardiging mogen gebruikt blijven worden, onder voorbehoud van de bepalingen van het ADR inzake periodiek onderzoek.
Opmerking 2: Indien EN ISO-versies van de volgende ISO-normen beschikbaar zijn, mogen deze worden gebruikt om aan de voorschriften van 6.2.2.1, 6.2.2.2, 6.2.2.3 en 6.2.2.4 te voldoen.
6.2.2.1
Ontwerp, constructie en eerste onderzoek en beproeving
6.2.2.1.1
De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie en eerste onderzoek en beproeving van hervulbare reservoirs van UN-flessen, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5:
Verwijzing | Titel | Van toepassing voor vervaardiging |
ISO 9809-1:1999 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen– Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Vered elde en geh arde stalen flessen met een treksterkte van minder dan 1100 MPa Opmerking: De opmerking betreffende de factor F in sectie 7.3 van deze norm is niet van toepassing op UN-flessen. |
Tot 31 december 2018 |
ISO 9809-1:2010 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen– Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Vered elde en geh arde stalen flessen met een treksterkte van minder dan 1100 MPa |
Tot 31 december 2026 |
ISO 9809-1:2019 | Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare naadloze stalen gasflessen en grote cilinders – Deel 1: Vered elde en geh arde stalen flessen en grote cilinders met een treksterkte van minder dan 1100 MPa |
Tot nader order |
ISO 9809-2:2000 | Gasflessen– Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: Normaalgegloeide en getemperde flessen met een treksterkte groter dan of gelijk aan 1100 MPa |
Tot 31 december 2018 |
ISO 9809-2:2010 | Gasflessen– Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: Vered elde en geh arde stalen flessen met een treksterkte groter dan of gelijk aan 1100 MPa |
Tot 31 december 2026 |
ISO 9809-2-2019 | Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare naadloze stalen gasflessen en grote cilinders – Deel 2: Vered elde en geh arde stalen flessen en grote cilinders met een treksterkte groter dan of gelijk aan 1100 MPa |
Tot nader order |
ISO 9809-3:2000 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen flessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Gegloeide stalen flessen | Tot 31 december 2018 |
ISO 9809-3:2010 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen flessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Gegloeide stalen flessen | Tot 31 december 2026 |
ISO 9809-3:2-19 | Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare naadloze stalen gasflessen en grote cilinders – Deel 3: Gegloeide stalen flessen en grote cilinders | Tot nader order |
ISO 9809-4:2014 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen flessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 4: Roestvast stalen flessen met een Rm-waarde van minder dan 1 100 MPa |
Tot en met 31 december 2028 |
ISO 9809-4:2021 |
Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare naadloze stalen gasflessen en grote cilinders – Deel 4: Roestvast stalen flessen met een Rm-waarde van minder dan 1 100 MPa Opmerking: Kleine hoeveelheden zijn een batch gasflessen van maximaal 200 stuks. |
Tot nader order |
ISO 7866:1999 | Gasflessen – Hervulbare naadloze gasflessen van aluminiumleg ering – Ontwerp, constructie en beproeving Opmerking: De opmerking betreffende de factor F in sectie 7.2 van deze norm is niet van toepassing op UN-flessen. De aluminiumlegering 6351A– T6 of gelijksoortige legeringen zijn niet toegelaten. |
|
ISO 7866:2012 + Corr.1:2014 | Gasflessen – Hervulbare naadloze gasflessen van aluminiumleg ering – Ontwerp, constructie en beproeving Opmerking: De aluminiumlegering 6551A en gelijksoortige legeringen zijn |
Tot nader order |
ISO 4706:2008 | Gasflessen – Hervulbare gelaste stalen cylinders – Proefdruk 60 bar en lag er | Tot nader order |
ISO 18172-1:2007 | Gasflessen – Hervulbare gelaste roestvast stalen cylinders – Deel 1: proefdruk 6 MPa en lag er | Tot nader order |
ISO 20703:2006 | Gasflessen – Hervulbare gelaste aluminiumleg ering cylind ers – Ontwerp, constructie en beproeving | Tot nader order |
ISO 11119-1:2002 | Gasflessen van composiet materiaal – Specificatie en beproevingsmethoden – Deel 1: Radiaal met composietmaterialen omwikkelde gasflessen |
Tot 31 december 2020 |
ISO 11119-1:2012 | Gasflessen – Hervulbare gasflessen en grote cilinders van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Radiaal met composietmaterialen omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen en grote cilinders tot en met 450 l |
Tot 31 december 2028 |
ISO 11119-1:2020 | Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare composiet gasflessen en grote cilinders – Deel 1: Radiaal met composietmaterialen omwikkelde, met vezel verstrekte gasflessen en grote cilinders tot 450 l | Tot nader order |
ISO 11119-2:2002 | Gasflessen van composiet materiaal – Specificatie en beproevingsmethoden – Deel 2: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen met drag ende metalen liners |
Tot 31 december 2020 |
ISO 11119-2:2012 + Amd 1:2014 |
Gasflessen – Hervulbare gasflessen en grote cilinders van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen en grote cilinders tot en met 450 l met drag ende metalen liners |
Tot 31 december 2028 |
ISO 11119-2:2020 |
Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare composiet gasflessen en grote cilinders – Deel 2: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen en grote cilinders tot 450 met dragende metalen liners | Tot nader order |
ISO 11119-3:2002 | Gasflessen van composiet materiaal - Specificatie en beproevingsmethoden - Deel 3: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen met niet-metallieke en niet-drag en de metalen binnenhuizen. Opmerking: deze norm mag niet worden gebruikt voor flessen zonder liners die bestaan uit twee samengevoegde delen. |
Tot 31 december 2020 |
ISO 11119-3:2013 | Gasflessen – Hervulbare gasflessen en grote cilinders van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen en grote cilinders tot en met 450 l met niet-metallieke en niet-drag en de metalen liners. Opmerking: deze norm mag niet worden gebruikt voor flessen zonder liners die bestaan uit twee samengevoegde delen. |
Tot 31 december 2028 |
ISO 11119-3:2020 | Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare composiet gasflessen en grote cilinders – Deel 3: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen en grote cilinders tot 450 met niet-dragende metalen of niet-metalen liners of zonder liners | Tot nader order |
ISO 11119-4: 2016 | Gasflessen – Hervulbare gasflessen van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 4: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen van composiet materiaal tot 150 l met drag ende gelaste metalen liners. |
Tot nader order |
Opmerking 1: In de hierboven aangehaalde normen moeten reservoirs van flessen van composietmateriaal worden ontworpen voor een ontwerplevensduur van ten minste 15 jaar.
Opmerking 2: reservoirs van flessen van composietmateriaal met een ontwerplevensduur van langer dan 15 jaar mogen niet worden gevuld na 15 jaar vanaf de datum van fabricage, tenzij het ontwerp een beproevingsprogramma voor de gebruiksduur met goed gevolg heeft doorstaan. Dit programma moet deel uitmaken van de eerste goedkeuring van het ontwerptype alsmede de onderzoeken en proeven vermelden waaruit blijkt dat de naar behoren geproduceerde flessen veilig blijven tot aan het einde van hun ontwerplevensduur. Dit beproevingsprogramma en de uitkomsten daarvan moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van het land van goedkeuring dat verantwoordelijk is voor de eerste goedkeuring van het flesontwerp. De gebruiksduur van reservoirs van gasflessen van composietmateriaal mag niet worden verlengd tot na de oorspronkelijke goedgekeurde ontwerplevensduur.
6.2.2.1.2
De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie en eerste onderzoek en beproeving van reservoirs van grote UN-cilinders, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring met 6.2.2.5 in overeenstemming moeten zijn:
Verwijzing | Titel | Van toepassing voor vervaardiging |
ISO 11120:1999 | Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare, naadloze stalen buizen (grote cilinders) voor het vervoer van samengep erst gas met een cap aciteit van 150 l tot 3000 l – Ontwerp, constructie en beproeving Opmerking: De opmerking betreffende de factor F in sectie 7.1 van deze norm is niet van toepassing op grote UN- cilinders. |
Tot 31 december 2022 |
ISO 11120:2015 | Gasflessen – Hervulbare, naadloze stalen buizen (grote cilinders) met een cap aciteit van 150 l tot 3000 l – Ontwerp, constructie en beproeving | Tot nader order |
ISO 11119-1:2012 | Gasflessen – Hervulbare gasflessen en grote cilinders van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Radiaal met composietmaterialen omwikkelde gasflessen en grote cilinders tot en met 450 l | Tot nader order |
ISO 11119-2:2012 + Amd 1:2014 | Gasflessen – Hervulbare gasflessen en grote gascilinders van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: Volledig omwikkelde met vezel versterkte gasflessen en grote cilinders tot en met 450 l met drag ende metalen liners | Tot nader order |
ISO 11119-3:2013 | Gasflessen – Hervulbare gasflessen en grote cilinders van composiet materiaal – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Volledig omwikkelde met vezel versterkte gasflessen en grote cilinders tot en met 450 l met niet-drag en de metalen of niet-metalen liners. Opmerking: deze norm mag niet worden gebruikt voor cylinderszonder liners die bestaan uit twee samengevoegde delen. | Tot nader order |
ISO 11515: 2013 | Gasflessen – Hervulbare grote en versterkte flessen met een waterinhoud van tussen 450 l en 3 000 l – Ontwerp, constructie en beproeving |
Tot 31 december 2026 |
ISO 11515:2013 + Amd 1:2018 | Gasflessen – Hervulbare grote en versterkte flessen van composietmateriaal met een waterinhoud van tussen 450 l en 3000 l – Ontwerp, constructie en beproeving |
Tot nader order |
ISO 9809-1:2019 | Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare naadloze stalengasflessen engrote cilinders – Deel 1: Veredelde engeharde stalenflessen engrote cilinders met een treksterkte van minder dan 1100 MPa | Tot nader order |
ISO 9809-2:2019 | Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare naadloze stalengasflessen engrote cilinders – Deel 2: Veredelde engeharde stalenflessen engrote cilinders met een treksterkte groter dan of gelijkaan 1100 MPa | Tot nader order |
ISO 9809-3:2019 | Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare naadloze stalengasflessen engrote cilinders – Deel 3: Gegloeide stalenflessenen grote cilinders | Tot nader order |
Opmerking 1: In de hierboven aangehaalde normen moeten grote reservoirs van composiet materiaal van grote cilinders worden ontworpen voor een ontwerplevensduur van ten minste 15 jaar.
Opmerking 2: Grote reservoirs van composietmateriaal van grote cilinders met een ontwerplevensduur langer dan 15 jaar mogen 15 jaar na constructiedatum enkel worden gevuld wanneer een beproevingsprogramma voor de gebruiksduur met goed gevolg is doorlopen. Dit programma moet deel uitmaken van de eerste goedkeuring van het ontwerptype alsmede de onderzoeken en proeven vermelden waaruit blijkt dat de naar behoren geproduceerde reservoirs van compposiet materiaal van grotecilinders veilig blijven tot aan het einde van hun ontwerplevensduur. Dit beproevingsprogramma en de uitkomsten daarvan moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van het land van goedkeuring dat verantwoordelijk is voor de eerste goedkeuring van het ontwerp van de grote cilinders. De gebruiksduur van een reservoir van een grote cilinder van composietmateriaal mag niet worden verlengd tot na de oorspronkelijke goedgekeurde ontwerplevensduur.
6.2.2.1.3
De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie en eerste onderzoek en beproeving van UN-acetyleenflessen, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring met 6.2.2.5 in overeenstemming moeten zijn:
Voor de wand van de fles:
Verwijzing | Titel | Van toepassing voor vervaardiging |
ISO 9809-1:1999 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Vered elde en geh arde stalen flessen met een treksterkte van minder dan 1100 MPa Opmerking: De opmerking betreffende de factor F in sectie 7.3 van deze norm is niet van toepassing op UN-flessen. |
Tot 31 december 2018 |
ISO 9809-1:2010 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Vered elde en geh arde stalen flessen met een treksterkte van minder dan 1100 MPa |
Tot 31 december 2026 |
ISO 9809-1:2019 | Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbarenaadloze stalengasflessen en grote cilinders – Deel 1: Veredelde engeharde stalenflessen engrote cilinders met een treksterkte van minder dan 1100 MPa | Tot nader order |
ISO 9809-3:2000 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Gegloeide stalen flessen |
Tot 31 december 2018 |
ISO 9809-3:2010 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Gegloeide stalen flessen |
Tot 31 december 2026 |
ISO 9809-3:2019 | Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare naadloze stalengasflessen engrote cilinders – Deel 3: Gegloeide stalenflessenen grote cilinders | Tot nader order |
ISO 4706: 2008 | Gasflessen – Hervulbare gelaste stalen gasflessen – Beproevingsdruk 60 bar en minder | Tot nader order |
ISO 7866: 2012 + Cor 1: 2014 |
Gasflessen –Hervulbare naadloze aluminium-leg ering gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving Opmerking: Aluminium leg ering 6351A of gelijksoortig mag niet worden gebruikt |
Tot nader order |
Voor flessen voor acetyleen inclusief het poreuze materiaal in de fles:
Verwijzing | Titel | Van toepassing voor vervaardiging |
ISO 3807-1:2000 | Flessen voor acetyleen - Basiseisen - Deel 1: flessen zonder smeltprop | Tot 31 december 2020 |
ISO 3807-2:2000 | Flessen voor acetyleen - Basiseisen - Deel 2: flessen met smeltprop | Tot 31 december 2020 |
ISO 3807:2013 | Gasflessen - Acetyleenflessen - Basiseisen en typebeproeving | Tot nader order |
6.2.2.1.4
De volgende norm is van toepassing op het ontwerp, de constructie en het eerste onderzoek en beproeving van Gesloten UN-cryo-houders, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5:
Verwijzing | Titel | Van toepassing voor vervaardiging |
ISO 21029-1:2004 | Cryogene vaten - Verplaatsbare met vacuüm geïsoleerde vaten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter - Deel 1: Ontwerp, vervaardiging, inspectie en beproeving. | Tot 31 december 2026 |
ISO 21029-1:2018 + Amd 1:2019 | Cryogene vaten - Verplaatsbare met vacuüm geïsoleerde vaten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter - Deel 1: Ontwerp, vervaardiging, inspectie en beproeving |
Tot nader order |
6.2.2.1.5
De volgende norm is van toepassing op het ontwerp, de constructie en het eerste onderzoek en de beproeving van UN-opslagsystemen met metaalhydride, met uitzondering van het feit dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5:
Verwijzing | Titel | Van toepassing voor vervaardiging |
ISO 16111:2008 | Verplaatsbare apparatuur voor opslag van gassen – Waterstof geabsorbeerd in omkeerbaar metaalhydride |
Tot 31 december 2026 |
ISO 16111:2018 | Verplaatsbare apparatuur voor opslag van gassen – Waterstof geabsorbeerd in omkeerbaar metaalhydride |
Tot nader order |
6.2.2.1.6
De volgende norm is van toepassing op het ontwerp, de constructie, het eerste onderzoek en de eerste beproeving van UN-flessenbatterijen. Iedere fles in een UN-flessenbatterij moet een UN-fles zijn die voldoet aan de voorschriften van 6.2.2. De voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitsbeoordelingssysteem en de goedkeuring van UN-flessenbatterijen moeten in overeenstemming zijn met 6.2.2.5.
Verwijzing | Titel | Van toepassing voor vervaardiging |
ISO 10961: 2010 | Gasflessen – Flessenbundels - Ontwerp, vervaardiging, beproeving en onderzoek | Tot 31 december 2026 |
Opmerking: Na wijziging van een of meer flessen of reservoirs van flessen van hetzelfde ontwerptype, inclusief dezelfde beproevingsdruk, binnen een bestaande UN-flessenbatterij is voor de bestaande batterij geen nieuwe conformiteitsbeoordeling vereist. Ook de bedrijfsuitrusting van de flessenbatterij kan worden vervangen zonder dat een nieuwe conformiteitsbeoordeling nodig is, indien deze voldoet aan de goedkeuring van het ontwerptype.
6.2.2.1.7
De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie, het eerste onderzoek en de eerste beproeving van UN-flessen voor geadsorbeerde gassen, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitsbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5.
Verwijzing | Titel | Van toepassing voor vervaardiging |
ISO 11513:2011 | Gasflessen – Hervulbare gelaste stalen flessen met materialen voor het verpakken van subatmosferisch gas (met uitzondering van acetyleen) – Ontwerp, constructie, beproeving, gebruik en periodiek onderzoek |
Tot 31 december 2026 |
ISO 11513:2019 | Gasflessen – Hervulbare gelaste stalenflessen met materialen voor het verpakken van subatmosferisch gas (met uitzondering van acetyleen) – Ontwerp, constructie, beproeving, gebruik enperiodiek onderzoek |
Tot nader order |
ISO 9809-1:2010 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Vered elde en geh arde stalen flessen met een treksterkte van minder dan 1100 MPa |
Tot 31 december 2026 |
ISO 9809-1:2019 | Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare naadloze stalengasflessen engrote cilinders– Deel 1: Veredelde en geharde stalen flessen en grote cilinders met eentreksterkte van minder dan 1100 MPa |
Tot nader order |
6.2.2.1.8
De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie en eerste onderzoek en beproeving van UN-drukvaten, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5.
Verwijzing | Titel | Van toepassing voor vervaardiging |
ISO 21172-1:2015 |
Gasflessen – Gelaste stalen drukvaten met een cap aciteit van ten hoogste 3000 l voor het vervoer van gassen – Opmerking: Ongeacht sectie 6.3.3.4 van deze norm mogen gelaste stalen gasdrukvaten met naar binnen gewelfde bodems worden gebruikt voor het vervoer van bijtende stoffen, op voorwaarde dat aan alle toepasselijke vereisten van het ADR is voldaan. |
Tot 31 december 2026 |
ISO 21172-1:2015 + Amd 1:2018 |
Gasflessen – Gelaste stalen drukvaten met een capaciteit van ten hoogste 3.000 l voor het vervoer van gassen – Ontwerpen constructie – Deel 1: Capaciteit van ten hoogste 1.000 l |
Tot nader order |
ISO 4706:2008 | Gasflessen – Hervulbare gelaste stalen flessen – Proefdruk 60 bar en lag er | Tot nader order |
ISO 18172-1:2007 | Gasflessen – Hervulbare gelaste roestvast stalen flessen – Deel 1: Proefdruk 6 MPa en lag er |
Tot nader order |
6.2.2.1.9
De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie en het eerste onderzoek en beproeving van niet-hervulbare UN-flessen, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitsbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5.
Verwijzing | Titel | Van toepassing voor vervaardiging |
ISO 11118:1999 | Gasflessen - Niet-hervulbare metalen gasflessen - Specificatie en beproevingsmethoden | Tot 31 december 2020 |
ISO13340:2001 | Verplaatsbare gasflessen - Afsluiters voor niet-hervulbare flessen - Specificatie en beproeving voor prototype | Tot 31 december 2020 |
ISO 11118:2015 | Gasflessen - Niet-hervulbare metalen gasflessen - Specificatie en beproevingsmethoden | Tot 31 december 2026 |
ISO 1118:2015 + Amd 1:2019 | Gasflessen - Niet-hervulbare metalen gasflessen - Specificatie en beproevingsmethoden | Tot nader order |
6.2.2.2
Materialen
Aanvullend op de materiaaleisen, vastgelegd in de normen voor het ontwerp, de constructie en de beperkingen, vastgelegd in de verpakkingsinstructie van toepassing op het/de te vervoeren gas(sen) (bijv. verpakkingsinstructie P200 of P205 van 4.1.4.1), zijn de volgende normen van toepassing op de compatibiliteit van de materialen:
Verwijzing | Titel |
ISO 11114-1:2020 | Gasflessen - Compatibiliteit van materialen voor flessen en afsluiters met de gasinhoud - Deel 1: Metalen |
ISO 11114-2:2021 | Gasflessen - Compatibiliteit van materialen voor flessen en afsluiters met de gasinhoud - Deel 2: Niet-metalen |
6.2.2.3
Bedrijfsuitrusting
De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie, het eerste onderzoek en beproeving van sluitingen en de bescherming daarvan:
Verwijzing | Titel Opmerking: Niet van toepassing op brandbare gassen. |
Van toepassing voor vervaardiging |
ISO 11117:1998 | Gasflessen – Beschermingskappen en afschermingen voor gasflessen voor industriële en medische toep assing – Ontwerp, constructie en beproeving en |
Tot 31 december 2014 |
ISO 11117:2008 + Cor 1:2009 | Gasflessen - Beschermingskap pen en afscherming en - Ontwerp, constructie en beproevingen |
Tot 31 december 2026 |
ISO 11117:2019 | Gasflessen - Beschermingskappen enafschermingen - Ontwerp, constructie enbeproevingen |
Tot nader order |
ISO 10297:1999 | Gasflessen – Afsluiters voor hervulbare gasflessen – Specificatie en typekeuring | Tot 31 december 2008 |
ISO 10297:2006 | Gasflessen - Afsluiters voor hervulbare gasflessen – Specificatie en typekeuring | Tot 31 december 2020 |
ISO 10297:2014 | Gasflessen - Afsluiters voor gasflessen - Specificatie en typekeuring Opmerking: De Engelse versie van deze ISO-norm voldoet aan de eisen en mag ook worden gebruikt. |
Tot 31 december 2022 |
ISO 10297:2014 + Amd 1:2017 | Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen Fabricag ebeproeving en en -keuringen | Tot nader order |
ISO 14246:2014 | Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Fabricag ebeproeving en en -keuringen | Tot 31 december 2024 |
ISO 14246:2014 + Amd 1:2017 | Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Fabricag ebeproeving en en -keuringen | Tot nader roder |
ISO 17871:2015 | Gasflessen – Snelopen en de afsluiters – Specificatie en typekeuring | Tot 31 december 2026 |
ISO 17871:2020 | Gasflessen – Snelopenende afsluiters – Specificatie en typekeuring | Tot nader order |
ISO 17879: 2017 | Gasflessen –Zelfsluitende afsluiters – Specificatie en beproeving Opmerking: Deze norm mag niet worden gebruikt voor zelfsluitende afsluiters in acetyleen flessen |
Tot nader order |
ISO 23826:2021 | Gasflessen – Kogelafsluiters – Specificatie en beproeving | Tot nader order |
De voorschriften aangegeven in de volgende norm zijn van toepassing op sluitingen voor UN-opslagsystemen met metaalhydride en de bescherming daarvan:
Verwijzing | Titel | Van toepassing voor vervaardiging |
ISO 16111:2008 | Verplaatsbare apparatuur voor opslag van gassen – Waterstof geabsorbeerd in omkeerbaar metaalhydride” | Tot 31 december 2026 |
ISO16111:2018 | Verplaatsbare apparatuur voor opslag van gassen – Waterstof geabsorbeerd in omkeerbaar metaalhydride | Tot nader order |
6.2.2.4
Periodiek onderzoek en beproeving
De volgende normen zijn van toepassing op het periodieke onderzoek en de beproeving van UNdrukhouders.
Verwijzing | Titel | Van toepassing |
ISO 6406:2005 | Periodieke onderzoek en beproeving van naadloze stalen gasflessen | Tot 31 december 2024 |
ISO 18119:2018 | Gasflessen – Naadloze stalen ennaadloze gasflessenen grote cilinders van aluminiumlegeringen– Periodiek onderzoek enbeproeving | Tot en met 31 december 2026 |
ISO 18119:2018 +Amd 1:2021 | Gasflessen – Naadloze stalen en naadloze gasflessen en grote cilinders van aluminiumlegeringen – Periodiek onderzoek en beproeving | Tot nader order |
ISO 10460:2005 | Gasflessen – Gelaste koolstofstalen gasflessen – Periodiek onderzoek en beproeving Opmerking: Reparaties van lasnaden als beschreven in bepaling 12.1 van deze norm zijn niet toegestaan. Voor reparaties conform 12.2 is goedkeuring vereist van de bevoegde autoriteit die de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving heeft erkend overeenkomstig 6.2.2.6. |
Tot 31 december 2024 |
ISO 10460:2018 | Gasflessen – Gelaste gasflessen van aluminiumlegeringen, koolstofstaal en roestvast staal – Periodiek onderzoeken beproeving | Tot nader order |
ISO 10461:2005 + Amd 1:2006 | Naadloze gasflessen van aluminiumleg eringen - Periodiek onderzoek en beproeving | Tot 31 december 2024 |
ISO 10462:2013 | Gasflessen – Acetyleenflessen – Periodiek onderzoek en onderhoud. | Tot 31 december 2024 |
ISO 10462:2013 + Amd 1:2019 | Gasflessen – Acetyleenflessen – Periodiek onderzoeken onderhoud | Tot nader order |
ISO 11513:2011 | Gasflessen – Hervulbare gelaste stalen flessen met materialen voor het verpakken van subatmosferisch gas (met uitzondering van acetyleen) – Ontwerp, constructie, beproeving, gebruik en periodiek onderzoek |
Tot 31 december 2024 |
ISO 11513:2019 | Gasflessen – Hervulbare gelaste stalen flessen met materialen voor het verpakken van subatmosferisch gas (met uitzondering van acetyleen) – Ontwerp, constructie, beproeving, gebruik en periodiek onderzoek |
Tot nader order |
ISO 11623:2002 | Verplaatsbare gasflessen – Periodieke keuring en beproeving van gasflessen van composietmaterialen | Tot 31 december 2020 |
ISO 11623:2015 | Gasflessen – Composiet materiaal – Periodieke keuring en beproeving |
Tot nader order |
ISO 22434:2006 | Verplaatsbare gasflessen – Inspectie en onderhoud van afsluiters Opmerking: Aan deze eisen kan op een ander tijdstip worden voldaan dan tijdens periodiek onderzoek en beproeving van UN-flessen. |
Tot nader order |
ISO 20475:2018 | Gasflessen – cilinderpakketten – Periodieke keuring en beproeving |
Tot nader order |
ISO 23088:2020 | Gasflessen – Periodiek onderzoek en beproeving van gelaste stalen drukvaten – Capaciteit van ten hoogste 1000 liter | Tot nader order |
De volgende normen zijn van toepassing op het periodiek onderzoek en beproeving van UN-opslagsystemen met metaalhydriden:
Verwijzing | Titel | Van toepassing |
ISO 16111:2008 | Verplaatsbare apparatuur voor opslag van gassen – Waterstof geabsorbeerd in omkeerbaar metaalhydride | Tot 31 december 2024 |
ISO 16111:2018 | Verplaatsbare apparatuur voor opslag van gassen – waterstof geabsorbeerd in omkeerbaar metaalhydride | Tot nader order |
6.2.2.5
Conformiteitbeoordelingssysteem en goedkeuring voor de fabricage van drukhouders
6.2.2.5.0
Definities
In deze subsectie wordt verstaan onder:
Conformiteitbeoordelingssysteem: Een systeem voor de toelating van een fabrikant door de bevoegde autoriteit, dat bestaat uit de goedkeuring van het ontwerptype van de drukhouder, de goedkeuring van het kwaliteitsborgingsysteem van de fabrikant en de erkenning van de onderzoeksinstanties.
Ontwerptype: Het ontwerp van een drukhouder, omschreven in een speciale norm voor drukhouders. Controleren: Bevestigen door onderzoek of overlegging van objectieve bewijsstukken dat aan de voorgeschreven eisen is voldaan.
Opmerking: Wanneer in deze subsectie afzonderlijke beoordeling wordt gebruikt, verwijst de term drukhouder afhankelijk van het geval naar drukhouder, reservoir van drukhouder, binnenvat van de gesloten cryo-houder of sluiting.
6.2.2.5.1
Voor de conformiteitsbeoordeling van drukhouders moeten de voorschriften van 6.2.2.5 worden toegepast. In paragraaf 6.2.1.4.4 wordt nader bepaald welke onderdelen van drukhouders afzonderlijk op conformiteit mogen worden beoordeeld. In de volgende gevallen mogen de voorschriften van 6.2.2.5 worden vervangen door voorschriften gespecificeerd door de bevoegde autoriteit:
- Conformiteitsbeoordeling van sluitingen;
- Conformiteitsbeoordeling van de volledige montage van flessenbatterijen op voorwaarde dat de reservoirs van drukhouders op conformiteit zijn beoordeeld overeenkomstig de voorschriften van 6.2.2.5; en
- Conformiteitsbeoordeling van de volledige montage van gesloten cryo-houders op voorwaarde dat de binnenvaten op conformiteit zijn beoordeeld overeenkomstig de voorschriften van 6.2.2.5.
6.2.2.5.2
Algemene voorschriften
6.2.2.5.2.1
Bevoegde autoriteit
De bevoegde autoriteit die de drukhouder goedkeurt, moet het conformiteitbeoordelingssysteem goedkeuren, om te garanderen dat de drukhouders voldoen aan de voorschriften van het ADR. In de gevallen, waarin de bevoegde autoriteit die een drukhouder goedkeurt, niet de bevoegde autoriteit van het land van fabricage is, moet het kenmerk van het land van goedkeuring en van het land van fabricage in de kenmerken van de drukhouder zijn opgenomen (zie 6.2.2.7 en 6.2.2.8).
De bevoegde autoriteit van het land van goedkeuring moet aan haar tegenhanger van het land van gebruik op verzoek bewijsmateriaal verschaffen dat aan dit conformiteitbeoordelingssysteem is voldaan.
6.2.2.5.2.2
De bevoegde autoriteit mag geheel of gedeeltelijk haar taken in dit conformiteitbeoordelingssysteem delegeren.
6.2.2.5.2.3
De bevoegde autoriteit moet ervoor zorg dragen, dat een actuele lijst van de onderzoeksinstanties en hun identiteitskenmerken, alsmede van de toegelaten fabrikanten en hun identiteitskenmerken ter beschikking staat.
6.2.2.5.2.4
Onderzoeksinstantie
6.2.2.5.2.6
De fabrikant
De fabrikant moet:
- werken met een gedocumenteerd kwaliteitssysteem overeenkomstig 6.2.2.5.3.
- goedkeuring van het ontwerptype overeenkomstig 6.2.2.5.4 aanvragen;
- een onderzoeksinstantie kiezen uit de lijst van toegelaten onderzoeksinstanties, verzorgd door de bevoegde autoriteit van het land van toelating; en;
- dossiers overeenkomstig 6.2.2.5.6 bewaren.
6.2.2.5.2.7
Beproevingslaboratorium
Het beproevingslaboratorium moet beschikken over:
- personeel in een organisatiestructuur, dat voldoende in aantal, competent en vakkundig is; en
- geschikte en voldoende inrichtingen en uitrusting om de beproevingen uit te voeren, die zijn voorgeschreven in de norm voor de fabricage, tot tevredenheid van de onderzoeksinstantie.
6.2.2.5.3
Kwaliteitssysteem van de fabrikant
6.2.2.5.3.1
Het kwaliteitssysteem moet alle beginselen, vereisten en voorschriften omvatten, die door de fabrikant zijn aangenomen. Dit systeem moet op systematische en ordelijke wijze zijn gedocumenteerd in de vorm van schriftelijk vastgelegd(e) beleid, procedures en instructies.
De inhoud moet in het bijzonder adequate beschrijvingen omvatten van:
- de organisatiestructuur en de verantwoordelijkheden van het personeel met betrekking tot het ontwerp en de kwaliteit van het product;
- de voor de controle en verificatie van het ontwerp gebruikte technieken, de processen en procedures, gebruikt bij het ontwerp van drukhouders;
- de betreffende instructies, waarvan gebruikt gemaakt zal worden voor de fabricage van drukhouders, de kwaliteitscontrole, de kwaliteitsborging en processturing;
- kwaliteitsdossiers, zoals inspectierapporten, beproevingsgegevens en kalibratiegegevens;
- beoordelingen door de bedrijfsleiding met het doel de effectieve werking van het kwaliteitssysteem voortvloeiend uit de audits overeenkomstig 6.2.2.5.3.2 te garanderen;
- het proces dat beschrijft op welke wijze aan de eisen van de klant wordt voldaan;
- het proces voor de controle van de documenten en de herziening daarvan;
- de controlemiddelen voor drukhouders die niet aan de eisen voldoen, aangekochte componenten, tussenproducten en eindproducten en
- opleidingsprogramma’s en kwalificatieprocedures voor het betreffende personeel.
6.2.2.5.3.2
Audits van het kwaliteitsysteem
Het kwaliteitssysteem moet in de beginfase worden beoordeeld teneinde vast te stellen of het voldoet aan de eisen van 6.2.2.5.3.1 tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit.
De fabrikant moet worden ingelicht over de resultaten van de audit. De mededeling moet de conclusies van de audit en eventuele verbeteringsacties omvatten.
Periodieke audits moeten worden uitgevoerd tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit, met het doel te verzekeren dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast. Verslagen van de
periodieke audits moeten aan de fabrikant ter beschikking worden gesteld.
6.2.2.5.3.3
Onderhouden van het kwaliteitssysteem
De fabrikant moet het kwaliteitssysteem, zoals het is goedgekeurd, onderhouden zodat het adequaat en efficiënt blijft.
De fabrikant moet de bevoegde autoriteit, die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, informeren over voorgenomen veranderingen. De voorgestelde veranderingen moeten worden beoordeeld teneinde vast te stellen of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds aan de voorwaarden van 6.2.2.5.3.1 voldoet.
6.2.2.5.4
Procedure voor de goedkeuring
6.2.2.5.4.1
Eerste goedkeuring van het ontwerptype
De eerste goedkeuring van het ontwerptype moet bestaan uit de goedkeuring van het kwaliteitssysteem van de fabrikant en de goedkeuring van het ontwerp van de te fabriceren drukhouder. Een aanvraag voor een eerste goedkeuring van het ontwerptype moet voldoen aan de voorwaarden van 6.2.2.5.4.2 t/m 6.2.2.5.4.6 en 6.2.2.5.4.9.
6.2.2.5.4.2
Een fabrikant die drukhouders wenst te produceren in overeenstemming met een norm voor drukhouders en met het ADR, moet een certificaat van goedkeuring van het ontwerptype aanvragen, verkrijgen en bewaren, afgegeven door de bevoegde autoriteit in het land van toelating overeenkomstig de procedure in 6.2.2.5.4.9 en geldig voor ten minste één ontwerptype drukhouder.
Dit certificaat moet op verzoek worden voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van het land van gebruik.
6.2.2.5.4.3
Een aanvraag moet worden ingediend voor elke productie-eenheid en moet het volgende omvatten:
- naam en officieel adres van de fabrikant en bovendien, indien de aanvraag wordt ingediend door een gevolmachtigd vertegenwoordiger, diens naam en adres;
- het adres van de productie-eenheid (indien afwijkend van bovengenoemd adres);
- de naam en de titel van de perso(o)n(en), verantwoordelijk voor het kwaliteitssysteem;
- de omschrijving van de drukhouder en van de betreffende norm voor de drukhouder;
- bijzonderheden over een eventuele weigering van de goedkeuring voor een soortgelijke aanvraag door een andere bevoegde autoriteit,
- de identiteit van de onderzoeksinstantie voor de goedkeuring van het ontwerptype;
- documentatie over de productie-eenheid, zoals aangegeven in 6.2.2.5.3.1, en
- de technische documentatie noodzakelijk voor de goedkeuring van het ontwerptype, die de verificatie van de conformiteit van de drukhouders met de voorwaarden van de betreffende norm voor het ontwerp van drukhouders mogelijk moet maken.
De technische documentatie moet het ontwerp en de fabricagemethode omvatten en moet, voor zover van belang voor de beoordeling, tenminste het volgende omvatten:- norm voor het ontwerp van de drukhouder, tekeningen voor het ontwerp en de fabricage, waarop, voor zover aanwezig, onderdelen en de samenbouw daarvan te zien zijn;
- Beschrijvingen en toelichtingen, nodig voor het begrip van de tekeningen en het bedoelde gebruik van de drukhouders;
- een lijst van normen, noodzakelijk om het productieproces volledig te omschrijven;
- berekeningen voor het ontwerp en materiaalspecificaties; en
- beproevingsrapporten van de goedkeuring van het ontwerptype, waarin de resultaten van de onderzoeken en beproevingen, uitgevoerd overeenkomstig 6.2.2.5.4.9, zijn beschreven.
6.2.2.5.4.4
Een eerste audit overeenkomstig 6.2.2.5.3.2 moet tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd.
6.2.2.5.4.5
Indien de goedkeuring aan de fabrikant wordt geweigerd, moet de bevoegde autoriteit schriftelijk en gedetailleerd de redenen voor de weigering aangeven.
6.2.2.5.4.6
Na de goedkeuring moeten wijzigingen van de informatie, ingediend overeenkomstig 6.2.2.5.4.3, die verband houden met de eerste goedkeuring, aan de bevoegde autoriteit worden verschaft.
6.2.2.5.4.7
Vervolggoedkeuringen van ontwerptypen
Een aanvraag voor een vervolggoedkeuring van een ontwerptype moet voldoen aan de voorschriften van 6.2.2.5.4.8 en 6.2.2.5.4.9, onder voorwaarde, dat de fabrikant in bezit is van een eerste goedkeuring van het ontwerptype. In een dergelijk geval moet het kwaliteitssysteem van de fabrikant
overeenkomstig 6.2.2.5.3 zijn goedgekeurd bij de eerste goedkeuring van het ontwerptype en moet het van toepassing zijn op het nieuwe ontwerp.
6.2.2.5.4.8
De aanvraag moet de volgende gegevens omvatten:
- de naam en het adres van de fabrikant en bovendien, indien de aanvraag wordt ingediend door een gevolmachtigde vertegenwoordiger, diens naam en adres;
- bijzonderheden over een eventuele weigering van de goedkeuring voor een soortgelijke aanvraag door een andere bevoegde autoriteit;
- bewijsstukken, waaruit blijkt, dat de eerste goedkeuring van het ontwerptype is verleend; en
- de technische documentatie bedoeld in 6.2.2.5.4.3 h).
6.2.2.5.4.9
Procedure voor de goedkeuring van het ontwerptype
De onderzoeksinstantie moet:
- de technische documentatie beoordelen, om te controleren of
- het ontwerp overeenkomt met de betreffende voorwaarden van de norm, en
- de partij prototypen is gefabriceerd overeenkomstig de technische documentatie en representatief is voor het ontwerp;
- controleren of de inspecties van de productie zijn uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften in 6.2.2.5.5;
- overeenkomstig de norm of technische regel voor de drukhouder het uitvoeren van of toezicht houden op de beproevingen van drukhouders zoals voorgeschreven voor de goedkeuring van het ontwerptype;
- de onderzoeken en beproevingen uitvoeren, of hebben uitgevoerd, die zijn gespecificeerd in de norm voor de drukhouder, met het doel om vast te stellen dat:
- de norm is toegepast en aan de norm is voldaan, en
- de procedures, aanvaard door de fabrikant, overeenstemmen met de voorwaarden van de norm, en
- waarborgen dat de verschillende onderzoeken en beproevingen voor de goedkeuring van het ontwerptype op correcte en deskundige wijze worden uitgevoerd.
Nadat de beproeving van het ontwerptype met bevredigend resultaat is uitgevoerd en aan alle voorschriften van 6.2.2.5.4 die van toepassing zijn, is voldaan, moet een certificaat van goedkeuring van het ontwerptype worden verstrekt, waarin zijn opgenomen:
- de naam en het adres van de fabrikant,
- resultaten en conclusies van het onderzoek, en
- de gegevens, noodzakelijk voor de identificatie van het ontwerptype.
Indien bij de afgifte van het certificaat het niet mogelijk was de verenigbaarheid van de constructiematerialen met de inhoud van de drukhouder uitputtend te beoordelen, moet in het certificaat van goedkeuring van het ontwerptype een verklaring worden opgenomen dat de beoordeling van de verenigbaarheid niet volledig is uitgevoerd. 6.2.2.5.4.10 Wijzigingen ten opzichte van goedgekeurde ontwerptypen
De fabrikant moet ofwel:
- de bevoegde autoriteit die de goedkeuring verleent, op de hoogte stellen van wijzigingen ten opzichte van het goedgekeurde ontwerptype, indien dergelijke wijzigingen niet een nieuw ontwerp vormen, zoals vastgelegd in de norm voor de drukhouder; dan wel
- een vervolggoedkeuring van het ontwerptype aanvragen in die gevallen waarin dergelijke wijzigingen volgens de desbetreffende norm voor drukhouders een nieuw ontwerp vormen. Deze aanvullende goedkeuring moet worden verleend in de vorm van een amendement op het oorspronkelijke certificaat ter goedkeuring van het ontwerptype.
6.2.2.5.4.10
Wijzigingen ten opzichte van goedgekeurde ontwerptypen
De fabrikant moet ofwel:
- de bevoegde autoriteit die de goedkeuring verleent, op de hoogte stellen van wijzigingen ten opzichte van het goedgekeurde ontwerptype, indien dergelijke wijzigingen niet een nieuw ontwerp vormen, zoals vastgelegd in de norm voor de drukhouder; dan wel
- een vervolggoedkeuring van het ontwerptype aanvragen in die gevallen waarin dergelijke wijzigingen volgens de desbetreffende norm voor drukhouders een nieuw ontwerp vormen. Deze aanvullende goedkeuring moet worden verleend in de vorm van een amendement op het oorspron-kelijke certificaat ter goedkeuring van het ontwerptype.
6.2.2.5.4.11
De bevoegde autoriteit moet op verzoek van andere bevoegde autoriteiten informatie verschaffen over goedkeuringen van ontwerptypen, wijzigingen van goedkeuringen en ingetrokken goedkeuringen.
6.2.2.5.5
Productiecontrole en certificering
Algemene voorschriften
Een onderzoeksinstantie of een vertegenwoordiger daarvan moet de controle en certificering van alle drukhouders uitvoeren. De onderzoeksinstantie die door de fabrikant is uitgekozen voor controle en beproeving tijdens de productie, mag verschillen van de onderzoeksinstantie die de beproeving voor de goedkeuring van het ontwerptype uitvoert.
Indien tot tevredenheid van de onderzoeksinstantie kan worden aangetoond, dat de fabrikant beschikt over opgeleide en deskundige inspecteurs, die onafhankelijk zijn van het fabricageproces, dan mogen de controles worden uitgevoerd door deze inspecteurs.
In dergelijke gevallen moet de fabrikant de opleidingsgegevens van de inspecteurs bewaren.
De onderzoeksinstantie moet controleren of de inspecties die door de fabrikant worden uitgevoerd en de beproevingen van deze drukhouders volledig overeenkomen met de norm en met de voorschriften van het ADR.
Indien in verband met deze controles en onderzoeken wordt vastgesteld, dat er geen sprake is van overeenstemming, dan kan de toestemming voor het uitvoeren van controles door de inspecteurs van de fabrikant worden ingetrokken.
De fabrikant moet na de goedkeuring door de onderzoeksinstantie een verklaring van conformiteit met het gecertificeerde ontwerptype afgeven.
Het aanbrengen op de drukhouders van het certificeringsmerkteken moet worden beschouwd als een verklaring dat de drukhouder overeenkomt met de van toepassing zijnde normen voor drukhouders, met de voorschriften van dit conformiteitbeoordelingssysteem en met het ADR.
De onderzoeksinstantie moet het certificeringsmerkteken en het geregistreerde merkteken van de onderzoeksinstantie op alle goedgekeurde drukhouders aanbrengen, of de fabrikant delegeren, deze aan te brengen.
Vóór het vullen van de drukhouders moet een certificaat van overeenstemming, ondertekend door de onderzoeksinstantie en de fabrikant worden afgegeven.
6.2.2.5.6
Dossiers
Dossiers inzake de goedkeuring van het ontwerptype en het certificaat van overeenstemming moeten door de fabrikant en door de onderzoeksinstantie ten minste 20 jaren worden bewaard.
6.2.2.6
Goedkeuringssysteem voor periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders
6.2.2.6.1
Definitie
In de zin van deze sectie betekent:
"Goedkeuringssysteem": een systeem van erkenning door de bevoegde autoriteit van een instantie die periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders uitvoert (in het navolgende aangeduid als "instantie voor periodiek onderzoek en beproeving"), met inbegrip van de goedkeuring van het kwaliteitssysteem van die instantie.
6.2.2.6.2
Algemene voorschriften
6.2.2.6.2.1
Bevoegde autoriteit
De bevoegde autoriteit moet een goedkeuringsysteem instellen met het doel te waarborgen dat periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders aan de eisen van het ADR voldoen.
In gevallen waarin de bevoegde autoriteit die een instantie erkent die periodiek onderzoek en beproeving van een drukhouder uitvoert, niet de bevoegde autoriteit is van het land dat de fabricage van de drukhouder goedkeurt, moeten het kenmerk van het land van toelating van periodiek onderzoek en beproeving in de kenmerken van de drukhouder aangegeven worden (zie 6.2.2.7).
De bevoegde autoriteit van het land van toelating voor het periodiek onderzoek en de beproeving moet op verzoek aan haar tegenhanger in een land van gebruik bewijs leveren van naleving van dit goedkeuringssysteem, met inbegrip van de dossiers van het periodiek onderzoek en de beproeving.
De bevoegde autoriteit van het land van toelating mag het certificaat van erkenning, waarnaar in 6.2.2.6.4.1 verwezen wordt, intrekken bij gebleken bewijs van niet-naleving van het goedkeuringssysteem
6.2.2.6.2.2
De bevoegde autoriteit mag haar functies in dit goedkeuringssysteem geheel of gedeeltelijk delegeren.
6.2.2.6.2.3
De bevoegde autoriteit moet waarborgen dat een recente lijst van erkende instanties voor periodiek onderzoek en beproeving met hun identiteitskenmerken beschikbaar is.
6.2.2.6.2.4
Instantie voor periodiek onderzoek en beproeving
De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet door de bevoegde autoriteit worden erkend en moet:
- beschikken over personeel in een organisatiestructuur, dat bekwaam, opgeleid, competent en vakkundig is, teneinde de technische functies op bevredigende wijze te kunnen uitvoeren;
- toegang hebben tot geschikte en voldoende faciliteiten en uitrusting;
- op onpartijdige wijze te werk gaan en vrij zijn van invloeden die zouden kunnen verhinderen om zo te handelen;
- commerciële vertrouwelijkheid waarborgen;
- een duidelijke scheiding aanhouden tussen feitelijke functies van de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving en functies die er geen verband mee houden;
- een gedocumenteerd kwaliteitssysteem beheren volgens 6.2.2.6.3;
- goedkeuring aanvragen volgens 6.2.2.6.4;
- waarborgen dat de periodieke onderzoeken en beproevingen worden uitgevoerd volgens 6.2.2.6.5; en
- een doeltreffend en geschikt systeem voor rapportage en dossiervorming volgens 6.2.2.6.6 aanhouden
6.2.2.6.3
Kwaliteitssysteem en audit van de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving
6.2.2.6.3.1
Kwaliteitssysteem
Het kwaliteitssysteem moet alle door de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving aangenomen beginselen, eisen en voorschriften bevatten. Het moet op systematische en ordelijke wijze in de vorm van schriftelijk vastgelegd(e) beleid, procedures en instructies gedocumenteerd zijn.
Het kwaliteitssysteem moet omvatten:
- een omschrijving van de organisatiestructuur en verantwoordelijkheden;
- de betreffende instructies voor de kwaliteitscontrole, kwaliteitsborging en processturing, die gebruikt zullen worden;
- kwaliteitsdossiers, zoals onderzoeksrapporten, beproevingsgegevens, kalibratiegegevens en certificaten;
- beoordelingen door de bedrijfsleiding om de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem voortvloeiend uit de volgens 6.2.2.6.3.2 uitgevoerde audits te waarborgen;
- een proces ter controle van documenten en hun herziening;
- een middel ter controle van niet-conforme drukhouders; en
- opleidingsprogramma's en kwalificatieprocedures voor het desbetreffende personeel.
6.2.2.6.3.2
Audit
De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving en haar kwaliteitssysteem moet worden gecontroleerd teneinde te bepalen of zij ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan de voorschriften van het ADR voldoet.
Een audit moet worden uitgevoerd als onderdeel van het eerste goedkeuringsproces (zie 6.2.2.6.4.3). Een audit kan vereist zijn als onderdeel van het proces ter wijziging van een goedkeuring (zie 6.2.2.6.4.6).
Periodieke audits moeten ten genoegen van de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd om te waarborgen dat de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving aan de voorschriften van het ADR blijft voldoen.
De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet van de resultaten van elke audit op de hoogte worden gebracht.
De kennisgeving moet de conclusies van de audit en alle vereiste maatregelen ter verbetering bevatten.
6.2.2.6.3.3
Onderhoud van het kwaliteitssysteem
De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet het kwaliteitssysteem onderhouden zoals goedgekeurd, opdat het toereikend en doeltreffend blijft.
De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet de bevoegde autoriteit die het kwaliteitssysteem goedkeurde, op de hoogte stellen van alle voorgenomen wijzigingen volgens het proces ter wijziging van een goedkeuring in 6.2.2.6.4.6.
6.2.2.6.4
Erkenningsproces voor instanties voor periodiek onderzoek en beproeving
6.2.2.6.4.1
Eerste erkenning
Een instantie die periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders wil uitvoeren overeenkomstig een norm voor drukhouders en het ADR, moet een door de bevoegde autoriteit afgegeven certificaat van erkenning aanvragen, verkrijgen en bewaren.
Deze schriftelijke goedkeuring moet op verzoek worden voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een land van gebruik.
6.2.2.6.4.2
Voor elke instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet een aanvraag worden ingediend en deze moet omvatten:
- de naam en het adres van de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving en, indien de aanvraag door een gevolmachtigd vertegenwoordiger ingediend wordt, zijn naam en adres;
- het adres van elke keuringsvoorziening waar periodiek onderzoek en beproeving wordt uitgevoerd;
- de naam en titel van de persoon (personen) die voor het kwaliteitssysteem verantwoordelijk is (zijn);
- de omschrijving van de drukhouders, de methoden voor periodiek onderzoek en beproeving, alsmede de betreffende normen voor drukhouders waarmee in het kwaliteitssysteem rekening wordt gehouden;
- documentatie over elke keuringsfaciliteit, de uitrusting en het kwaliteitssysteem, zoals gespecificeerd in 6.2.2.6.3.1;
- de kwalificaties en opleidingsdossiers van het personeel dat periodiek onderzoek en beproeving uitvoert; en
- bijzonderheden van elke weigering van goedkeuring van een soortgelijke aanvraag door enige andere bevoegde autoriteit.
6.2.2.6.4.3
De bevoegde autoriteit moet:
- de documentatie onderzoeken teneinde te verifiëren dat de procedures in overeenstemming zijn met de voorschriften van de betreffende normen voor drukhouders en het ADR; en
- een audit volgens 6.2.2.6.3.2 uitvoeren ter bevestiging dat de onderzoeken en beproevingen ten genoegen van de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd zoals door de betreffende normen voor drukhouders en het ADR vereist wordt.
6.2.2.6.4.4
Nadat de audit met bevredigend resultaat is uitgevoerd en aan alle voorschriften van 6.2.2.6.4 die van toepassing zijn, is voldaan, moet een certificaat van erkenning worden uitgereikt.
Daarin moet de naam staan van de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving, het geregistreerde kenmerk, het adres van elke keuringsfaciliteit, alsmede de noodzakelijke gegevens ter identificatie van de goedgekeurde verrichtingen (bijv. de omschrijving van drukhouders, de methode van periodiek onderzoek en beproeving en de normen voor drukhouders).
6.2.2.6.4.5
Indien aan de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving erkenning wordt geweigerd, moet de bevoegde autoriteit voor een dergelijke weigering de gedetailleerde redenen schriftelijk opgeven.
6.2.2.6.4.6
Wijzigingen in erkenningen van instanties voor periodiek onderzoek en beproeving
Na erkenning moet de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving de erkenning verlenende bevoegde autoriteit op de hoogte stellen van alle wijzigingen ten opzichte van de onder 6.2.2.6.4.2 ingediende informatie die met de eerste erkenning samenhangen.
De wijzigingen moeten worden geëvalueerd teneinde te bepalen of aan de voorschriften van de betreffende normen voor drukhouders en het ADR zal worden voldaan. Een audit volgens 6.2.2.6.3.2 kan vereist zijn.
De bevoegde autoriteit moet deze wijzigingen schriftelijk aanvaarden of afwijzen en zonodig moet een gewijzigd goedkeuringscertificaat worden afgegeven.
6.2.2.6.4.7
Op verzoek moet de bevoegde autoriteit aan elke andere bevoegde autoriteit informatie overdragen die betrekking heeft op de eerste erkenningen, wijzigingen van erkenningen en ingetrokken erkenningen.
6.2.2.6.5
Periodiek onderzoek en beproeving en certificering
Het aanbrengen van het kenmerk van periodiek onderzoek en beproeving op een drukhouder moet worden beschouwd als een verklaring dat de drukhouder voldoet aan de van toepassing zijnde normen voor drukhouders en aan de voorschriften van het ADR. De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet op elke goedgekeurde drukhouder het kenmerk voor periodiek onderzoek en beproeving aanbrengen, met inbegrip van haar geregistreerde kenmerk (zie 6.2.2.7.6).
Voordat de drukhouder wordt gevuld, moet door de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving een dossier worden afgegeven, waarin verklaard wordt dat een drukhouder het periodiek onderzoek en de beproeving heeft doorstaan.
6.2.2.6.6
Dossiers
De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet dossiers van periodiek onderzoek en beproevingen van drukhouders (zowel goed- als afkeuringen) met inbegrip van de plaats van de keuringsfaciliteit gedurende ten minste 15 jaar bewaren.
De eigenaar van de drukhouder moet tot het volgende periodiek onderzoek en beproeving een identiek dossier bewaren, tenzij de drukhouder voorgoed buiten dienst gesteld wordt.
6.2.2.7.1
Reservoirs van drukhouders en gesloten cryo-houders moeten duidelijk en leesbaar worden gemerkt met merktekens van de certificering, het gebruik en de fabricage.
Deze merktekens moeten permanent het reservoir van de drukhouder aangebracht zijn (bv. ingeslagen, gegraveerd of geëtst).
De merktekens moeten op de schouder, het bovenste einde of de hals van de drukhouder of op een permanent aangebracht onderdeel van de drukhouder (bijv. aangelaste kraag of een op de buitenmantel van een gesloten cryo-houder gelaste corrosiebestendige plaat) zijn aangebracht. Behalve het UN-symbool voor verpakkingen moet de grootte van de merktekens ten minsts 5 mm bedragen voor drukhouders met een diameter van ten minste 140 mm en 2,5 mm voor drukhouders met een diameter kleiner dan 140 mm.
De minimale grootte van het UN-symbool voor verpakkingen bedraagt 10 mm voor drukhouders met een diameter van ten minste 140 mm en 5 mm voor drukhouders met een diameter kleiner dan 140 mm.
6.2.2.7.2
De volgende merktekens van de certificering moeten zijn aangebracht:
- het UN-symbool voor verpakkingen :
Dit symbool mag voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan te verklaren dat een verpakking, een flexibele bulkcontainer, een transporttank of een MEGC voldoet aan de desbetreffende voorschriften van hoofdstuk 6.1, 6.2, 6.3, 6.5, 6.6, 6.7 of 6.11. Dit symbool mag niet worden gebruikt voor drukhouders die slechts voldoen aan de voorschriften van 6.2.3 t/m 6.2.5 (zie 6.2.3.9)
- de technische norm (bijv. ISO 9809-1), gebruikt voor het ontwerp, de constructie en de beproeving;
Opmerking: Voor acetyleenflessen moet ook de norm ISO 3807 worden aangebracht. - de letter(s) die het land van goedkeuring aangeeft (aangeven), overeenkomstig het
onderscheidingsteken gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer;
Opmerking: Het land van goedkeuring wordt geacht het land te zijn van de bevoegde autoriteit die toestemming heeft verleend voor de keuring en beproeving van de houder ten tijde van de productie. - het identiteitskenmerk of de stempelinslag van de onderzoeksinstantie, die bij de bevoegde autoriteit van het land, waar de kenmerking werd toegelaten, is geregistreerd;
- de datum van het eerste onderzoek, het jaar (vier cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z.’/’).
Opmerking: Wanneer een acetyleenfles op conformiteit wordt beoordeeld overeenkomstig 6.2.1.4.4 b) en de onderzoekinstanties voor het reservoir van de fles en de acetyleenfles verschillend zijn, zijn hun respectieve merktekens d) vereist. Alleen de datum van het eerste onderzoek e) van de voltooide acetyleen fles is vereist. Indien het land van goedkeuring van de onderzoeksinstantie die verantwoordelijk is voor het eerste onderzoek en beproeving verschillend is, moet een tweede merkteken c) worden aangebracht.
6.2.2.7.3
De volgende merktekens voor het gebruik moeten zijn aangebracht:
- de beproevingsdruk in bar, voorafgegaan door de letters “PH” en gevolgd door de letters “BAR”;
- de massa van de lege drukhouder met inbegrip van alle permanent bevestigde onderdelen (bijvoorbeeld ring om de hals of om de voet, enz.) in kilogrammen, gevolgd door de letters “KG”. De massa van de afsluiter(s), beschermkap van de afsluiter of de bescherming van de afsluiter, een eventuele coating of het poreuze materiaal voor acetyleen mag in deze massa niet zijn inbegrepen. De massa moet worden uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar boven is afgerond. Bij flessen van minder dan 1 kg moet de massa worden uitgedrukt in twee significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar boven is afgerond. In het geval van drukhouders voor UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, moet ten minste één decimaal na de komma worden aangebracht en voor drukhouders van minder dan 1 kg, twee decimalen;
- de gegarandeerde minimumwanddikte van de drukhouder in millimeter, gevolgd door de letters “MM”. Dit merkteken is niet vereist voor drukhouders met een waterinhoud van ten hoogste 1 liter en niet voor flessen van composietmateriaal of voor gesloten cryo-houders;
- in het geval van drukhouders voor samengeperste gassen, UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, de bedrijfsdruk in bar, voorafgegaan door de letters “PW”. In het geval van gesloten cryo-houders de hoogste toelaatbare bedrijfsdruk, voorafgegaan door de letters "MAWP";
Opmerking: Wanneer een reservoir van een fles bedoeld is om als acetyleenfles te worden gebruikt (met inbegrip van het poreuze materiaal), is het merkteken voor de bedrijfsdruk niet vereist totdat de acetyleenfles voltooid is. - in het geval van drukhouders voor vloeibaar gemaakte gassen en sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen en opgeloste gassen de waterinhoud in liter, uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond, gevolgd door de letter “L”. Indien de getalswaarde van de minimale of nominale waterinhoud een geheel getal is, mogen de cijfers na de komma buiten beschouwing worden gelaten;
- In het geval van flessen voor UN 1001 acetyleen, opgelost:
- de tarra in kilogrammen bestaande uit de totale massa van het ledige reservoir van de fles, de bedrijfsuitrusting (inclusief het poreuze materiaal) die tijdens het vullen niet worden verwijderd, eventuele coating, het oplosmiddel en het verzadigde gas uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond, gevolgd door de letters “KG”. Ten minste één decimaal na de komma moet worden aangebracht. Voor drukhouders van minder dan 1 kg moet de massa worden uitgedrukt in twee significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond;
- de identiteit van het poreuze materiaal (bijv.: naam of handelsmerk); en
- de totale massa van de gevulde acetyleenfles in kilogrammen gevolg door de letters “KG”; l)
- In het geval van flessen voor UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij:
- de tarra in kilogrammen bestaande uit de totale massa van het ledige reservoir van de fles, de bedrijfsuitrusting (inclusief het poreuze materiaal) die tijdens het vullen niet worden verwijderd en eventuele coating uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond, gevolgd door de letters “KG”. Ten minste één decimaal na de komma moet worden aangebracht. Voor drukhouders van minder dan 1 kg moet de massa worden uitgedrukt in twee significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond;
- de identiteit van het poreuze materiaal (bijv.: naam of handelsmerk); en
- de totale massa van de gevulde acetyleenfles in kilogrammen gevolg door de letters “KG”;
6.2.2.7.4
De volgende fabricagemerktekens moeten zijn aangebracht:
- de aanduiding voor de schroefdraad van de fles (bijv. 25E). Dit merkteken is niet vereist voor gesloten cryo-houders;
- Het merkteken van de fabrikant, geregistreerd door de bevoegde autoriteit. Indien het land van fabricage niet hetzelfde is als het land van toelating, dan moet het merkteken van de fabrikant worden voorafgegaan door de letter(s) die het land van fabricage aangeeft (aangeven), overeenkomstig de onderscheidingstekens gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer. De merktekens voor het land en voor de fabrikant moeten worden gescheiden door een spatie of een schuine streep;
Opmerking: Informatie over kenmerken die gebruikt mogen worden voor de identificatie van schroefdraad van flessen, is te vinden in ISO/TR 11364 "Gasflessen – Compilatie van nationale en internationale selectie voor afsluiters met schroefspindel en hun identificatie en markeringsysteem”.
Opmerking: Voor acetyleenflessen is alleen het merkteken van de fabrikant van de voltooide acetyleenfles vereist, indien de fabrikant van de acetyleenfles en de fabrikant van het reservoir van de fles verschillend zijn. - het door de fabrikant toegekende serienummer;
- In het geval van drukhouders van staal en drukhouders van composietmateriaal met een bekleding van staal, bestemd voor het vervoer van gassen met een gevaar van waterstofbrosheid, de letter “H”, als bewijs van de compatibiliteit van het staal (zie ISO 11114-1:2020).
- In het geval van flessen en grote cilinders van composietmateriaal met een beperkte ontwerplevensduur, de letters “FINAL”, gevolgd door de ontwerplevensduur aangegeven als jaar (vier cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z. “/”);
- in het geval van flessen en grote cilinders van composietmateriaal met een beperkte ontwerplevensduur van langer dan 15 jaar en in het geval van flessen en grote cilinders van composietmateriaal met een onbeperkte ontwerplevensduur, de letters “SERVICE” gevolgd door de datum 15 jaar na de vervaardigingsdatum (eerste onderzoek) aangegeven als jaar (vier cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z. “/”).
Opmerking: Zodra het eerste ontwerptype het beproevingsprogramma voor de gebruiksduur overeenkomstig 6.2.2.1.1 Opmerking 2 of 6.2.2.1.2 Opmerking 2 met goed gevolg heeft doorstaan, is het kenmerk voor de oorspronkelijke gebruiksduur niet meer nodig bij toekomstige fabricage. Dit kenmerk moet onleesbaar worden gemaakt op flessen en grote cilinders van een ontwerptype dat heeft voldaan aan de vereisten van het beproevingsprogramma voor de gebruiksduur.
6.2.2.7.5
De bovengenoemde merktekens moeten in drie groepen worden gerangschikt.
- De fabricagemerktekens vormen de bovenste groep en moeten in de in paragraaf 6.2.2.7.4 aangegeven volgorde na elkaar zijn aangegeven, met uitzondering van de merktekens beschreven in 6.2.2.7.4 q) en r), die naast de merktekens voor periodiek onderzoek en beproeving van 6.2.2.7.7 moeten zijn aangebracht.
- De merktekens voor het gebruik, genoemd in 6.2.2.7.3, moeten de middelste groep vormen en de beproevingsdruk (f) moet onmiddellijk worden voorafgegaan door de bedrijfsdruk (i), indien de laatste vereist is.
- De merktekens van de certificering vormen de onderste groep en moeten in de in 6.2.2.7.2 aangegeven volgorde na elkaar zijn aangegeven.
De volgende afbeelding is een voorbeeld van de merktekens op een fles:
6.2.2.7.6
Andere merktekens op andere plekken dan de zijwand zijn toegelaten, onder voorwaarde dat zij worden aangebracht op plekken met lage spanningen en dat zij niet van een grootte of diepte zijn, die tot schadelijke spanningsconcentraties leiden.
In het geval van gesloten cryo-houders mogen dergelijke merktekens op een afzonderlijke plaat staan, die op de buitenmantel aangebracht is.
Dergelijke merktekens mogen niet strijdig zijn met de voorgeschreven merktekens.
6.2.2.7.7
In aanvulling op de voorafgaande merktekens moet elke hervulbare drukhouder die aan de voorschriften voor periodiek onderzoek en beproeving van 6.2.2.4 voldoet, worden gemerkt met:
- het (de) onderscheidingsteken(s) van het land dat de instantie die het periodieke onderzoek en de periodieke beproeving uitvoert, toegelaten heeft, overeenkomstig het onderscheidingsteken gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer. Dit kenmerk is niet vereist indien deze instantie wordt toegelaten door de bevoegde autoriteit van het land dat de fabricage goedkeurt;
- het geregistreerde waarmerk van de instantie die door de bevoegde autoriteit is toegelaten om periodiek onderzoek en beproeving uit te voeren;
- de datum van periodieke onderzoek en beproeving, het jaar (twee cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z. "/" ). Om het jaar aan te geven mogen vier cijfers worden gebruikt.
De hierboven genoemde merktekens moeten in de aangegeven volgorde opeenvolgend voorkomen.
6.2.2.7.8
De merktekens volgens 6.2.2.7.7 mogen worden gegraveerd op een metalen ring die aan de fles of het drukvat is bevestigd wanneer de afsluiter is gemonteerd en die metalen ring alleen kan worden verwijderd door de afsluiter van de fles of het drukvat los te koppelen.
6.2.2.7.9
Geschrapt
6.2.2.8
Merktekens op niet-hervulbare UN-flessen
6.2.2.8.1
Niet-hervulbare UN-flessen moeten duidelijk en leesbaar voorzien zijn van de merktekens van de certificering en bijzondere merktekens voor gassen en drukhouders.
Deze merktekens moeten permanent op de fles zijn aangebracht (bijvoorbeeld met een sjabloon afgedrukt, ingeslagen, gegraveerd of geëtst). De merktekens moeten, behalve wanneer zij met een sjabloon zijn aangebracht, op de schouder, het bovenste gedeelte of de hals van de fles of op een permanent aangebracht onderdeel van de fles (bv. een aangelaste kraag) zijn aangebracht.
Met uitzondering van het UN-symbool voor verpakkingen en het opschrift “NIET HERVULLEN” moet de grootte van de merktekens ten minste 5 mm bedragen voor flessen met een diameter van ten minste 140 mm en 2,5 mm voor flessen met een diameter kleiner dan 140 mm.
De minimale grootte van het UN-symbool voor verpakkingen moet 10 mm bedragen voor flessen met een diameter van ten minste 140 mm en 5 mm voor drukhouders met een diameter kleiner dan 140 mm. De minimumgrootte voor het opschrift “NIET HERVULLEN” bedraagt 5 mm.
6.2.2.8.3
De voorschriften van 6.2.2.7.5 zijn van toepassing.
Opmerking: In verband met de grootte van niet-hervulbare drukhouders mogen deze duurzame kenmerken worden vervangen door een etiket.
6.2.2.8.4
Andere merktekens op andere plekken dan de zijwanden zijn toegelaten, onder voorwaarde dat zij worden aangebracht op plekken met lage spanningen en dat zij niet van een grootte of diepte zijn die tot schadelijke spanningsconcentraties leiden.
Dergelijke merktekens mogen niet strijdig zijn met de voorgeschreven merktekens.
6.2.2.9
Merktekens op UN-opslagsystemen met metaalhydride
6.2.2.9.1
UN-opslagsystemen met metaalhydride moeten duidelijk en leesbaar zijn gemerkt met de merktekens hieronder genoemd. Deze merktekens moeten permanent op het opslagsysteem met metaalhydride zijn aangebracht (bijv. ingeslagen, gegraveerd of geëtst).
De merktekens moeten op de schouder, het bovenste einde of de hals van het opslagsysteem met metaalhydride of op een permanent aangebracht onderdeel van het opslagsysteem met metaalhydride zijn aangebracht.
Behalve in het geval van het UN-symbool voor verpakkingen moet de grootte van de merktekens ten minste 5 mm bedragen voor opslagsystemen met metaalhydride met een totale afmeting van ten minste 140 mm en 2,5 mm voor het opslagsysteem met metaalhydride met een totale afmeting kleiner dan 140 mm.
De minimale grootte van het UN-symbool voor verpakkingen bedraagt 10 mm voor het opslagsysteem met metaalhydride met een minimale totale afmeting van ten minste 140 mm en 5 mm voor het opslagsysteem met metaalhydride met een minimale totale afmeting minder dan 140 mm.
6.2.2.9.2
De volgende merktekens moeten zijn aangebracht:
- het UN-symbool voor verpakkingen
Dit symbool mag voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan te verklaren dat een verpakking, een flexibele bulkcontainer, een transporttank of een MEGC voldoet aan de desbetreffende voorschriften van hoofdstuk 6.1, 6.2, 6.3, 6.5, 6.6, 6.7 of 6.11.
- “ISO 16111” (de technische norm, gebruikt voor het ontwerp, de constructie en de beproeving);
- de letter(s) die het land van goedkeuring aangeeft (aangeven), overeenkomstig het onderscheidingsteken gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer *;
Opmerking: Het land van goedkeuring wordt geacht het land te zijn van de bevoegde autoriteit die toestemming heeft verleend voor de keuring en beproeving van de houder ten tijde van de productie.
- het identiteitskenmerk of de stempelinslag van de onderzoeksinstantie, die bij de bevoegde autoriteit van het land, waar de kenmerking werd toegelaten, is geregistreerd;
- de datum van het eerste onderzoek, het jaar (vier cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z.”/”).
- de beproevingsdruk van de houder in bar, voorafgegaan door de letters “PH” en gevolgd door de letters “BAR”;
- de nominale vuldruk van het opslagsysteem met metaalhydride, voorafgegaan door de letters “RCP” en gevolgd door de letters “BAR”;
- het merkteken van de fabrikant, geregistreerd door de bevoegde autoriteit. Indien het land van fabricage niet hetzelfde is als het land van toelating, dan moet het merkteken van de fabrikant worden voorafgegaan door de letter(s) die het land van fabricage aangeeft (aangeven), overeenkomstig de onderscheidingstekens gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer.2 De merktekens voor het land en voor de fabrikant moeten worden gescheiden door een spatie of een schuine streep;
- het door de fabrikant toegekende serienummer;
- in het geval van houders van staal en houders van composietmateriaal met een bekleding van staal, de letter “H”, als bewijs van de compatibiliteit van het staal (zie ISO 11114-1:2020); en,
- in het geval van opslagsystemen met metaalhydride met een beperkte levensduur de datum van afloop, aangegeven door de letters “FINAL” gevolgd door het jaar (vier cijfers) gevolgd door de maand (twee cijfers) gescheiden door een schuine streep (d.w.z. “/”).
De merktekens van de certificering aangegeven in a) t/m e) hierboven moeten na elkaar in de aangegeven volgorde voorkomen. De beproevingsdruk f) moet onmiddellijk worden voorafgegaan door de nominale vuldruk g). De merktekens van de fabricage moeten in de volgorde aangegeven in h) t/m k) hierboven voorkomen.
* Onderscheidingsteken van de staat van inschrijving gebruikt op motorvoertuigen en aanhangwagens in het internationale wegverkeer, bijv. overeenkomstig het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer (1949) of het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968).
6.2.2.9.3
Andere merktekens op andere plekken dan de zijwand zijn toegestaan, onder voorwaarde dat zij worden aangebracht op plekken met lage spanningen en dat zij niet van een grootte of diepte zijn die tot schadelijke spanningsconcentraties leiden. Dergelijke merktekens mogen niet strijdig zijn met de voorgeschreven merktekens.
6.2.2.9.4
In aanvulling op de voorafgaande merktekens moet elk opslagsysteem met metaalhydride dat aan de voorschriften voor periodiek onderzoek en beproeving van 6.2.2.4 voldoet, worden gemerkt met:
- het (de) onderscheidingsteken(s) van het land dat de instantie heeft toegelaten die het periodieke onderzoek en de periodieke beproeving uitvoert, zoals aangegeven door het Onderscheidingsteken gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer*. Dit kenmerk is niet vereist indien deze instantie is toegelaten door de bevoegde autoriteit van het land dat de fabricage goedkeurt;
- het geregistreerde waarmerk van de instantie die door de bevoegde autoriteit is toegelaten om periodiek onderzoek en de beproeving uit te voeren;
- de datum van het periodieke onderzoek en de beproeving, het jaar (twee cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z. “/” ). Vier cijfers mogen worden gebruikt om het jaar aan te geven.
De hierboven genoemde merktekens moeten in de aangegeven volgorde opeenvolgend voorkomen.
* Onderscheidingsteken van de staat van inschrijving gebruikt op motorvoertuigen en aanhangwagens in het internationale wegverkeer, bijv. overeenkomstig het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer (1949) of het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968).
6.2.2.10
Merktekens op UN-flessenbatterijen
6.2.2.10.1
Afzonderlijke flessen in een flessenbatterij moeten worden gekenmerkt in overeenstemming met 6.2.2.7.
6.2.2.10.2
Hervulbare UN-flessenbatterijen moeten duidelijk en leesbaar worden gekenmerkt met merktekens van de certificering, het gebruik en de fabricage.
Deze merktekens moeten permanent zijn aangebracht (bv. ingeslagen, gegraveerd of geëtst) op een permanent aan het frame van de flessenbatterij bevestigde plaat.
Behalve voor het UN-symbool voor verpakkingen moet de grootte van de merktekens ten minste 5 mm bedragen.
De minimale grootte van het UN-symbool voor verpakkingen bedraagt 10 mm.
6.2.2.10.3
De volgende merktekens moeten zijn aangebracht:
- De merktekens van de certificering als aangegeven in 6.2.2.7.2 (a), (b), (c), (d) en (e);
- De merktekens voor het gebruik als aangegeven in 6.2.2.7.3 (f), (i) en (j) en het totaal van de massa van het frame van de flessenbatterij en alle niet-afneembare elementen (reservoirs van flessen en bedrijfsuitrusting). Op batterijen bedoeld voor het vervoer van UN 1001 acetyleen, opgelost of UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij moet de eigen massa worden vermeld zoals aangegeven in bepaling B.4.2 van ISO 10961:2010; en
- De fabricagemerktekens als aangegeven in 6.2.2.7.4 (n), (o) en, voor zover van toepassing, (p).
6.2.2.10.4
De merktekens moeten in drie groepen worden gerangschikt:
- De fabricagemerktekens moeten de bovenste groep vormen en in de in 6.2.2.10.3 (c) aangegeven volgorde na elkaar zijn aangegeven;
- De merktekens voor het gebruik in 6.2.2.10.3 (b) moeten de middelste groep vormen en het merkteken voor het gebruik als aangegeven in 6.2.2.7.3 (f) moet direct worden voorafgegaan door het merkteken voor het gebruik als aangegeven in 6.2.2.7.3 (i) indien dit laatste vereist is;
- De merktekens van de certificering moeten de onderste groep vormen en in de in 6.2.2.10.3 (a) aangegeven volgorde zijn aangegeven
6.2.2.11
Merktekens op sluitingen van hervulbare UN-drukhouders
Bij sluitingen moeten de volgende permanente merktekens duidelijk leesbaar worden aangebracht (bijv. ingeslagen, gegraveerd of geëtst):
- Identificatie merkteken van de fabrikant;
- Ontwerpnorm of omschrijving van de ontwerpnorm;
- Fabricagedatum (jaar en maand of jaar en week); en
- Het identiteitsmerkteken van de onderzoeksinstantie die verantwoordelijk is voor eerste onderzoek en beproeving, indien van toepassing.
De beproevingsdruk van de afsluiter moet worden gemerkt wanneer deze lager is dan de beproevingsdruk die wordt aangegeven bij de beoordeling van de vulaansluiting van de afsluiter.
6.2.2.12
Equivalente procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek en beproeving.
Aan de voorschriften van 6.2.2.5 en 6.2.2.6 voor UN-drukhouders wordt geacht te zijn voldaan indien de volgende procedures worden toegepast:
Procedure | Betreffende instantie |
Onderzoek van het type en afgifte van het typegoedkeuringscertificaat (1.8.7.2)* |
Xa |
Toezicht op de fabricage (1.8.7.3) en eerste onderzoek en beproevingen (1.8.7.4) | Xa of IS |
Periodiek onderzoek (1.8.7.6) | Xa of Xb of IS |
* Wanneer een onderzoeksinstantie door de bevoegde autoriteit is aangewezen om het typegoedkeuringscertificaat af te geven, wordt het onderzoek van het type door die onderzoeksinstantie verricht. |
Elke procedure zoals omschreven in de tabel moet worden uitgevoerd door een enkele betreffende instantie zoals aangegeven in de tabel.
Voor afzonderlijke conformiteitsbeoordelingen (bijv. het reservoir van de fles en de sluiting), zie 6.2.1.4.4.
Xa betekent de bevoegde autoriteit of onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.31.8.6.3 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2012 (uitgezonderd bepaling 8.1.3), type A.
Xb betekent een onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.3 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2012 (uitgezonderd bepaling 8.1.3) type B, die uitsluitend werkt voor de eigenaar van de drukhouders of de voor de taakhouder die verantwoordelijk is voor de drukhouders.
IS betekent een interne inspectiedienst van de fabrikant of een onderneming met een testfaciliteit onder toezicht van een onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.3 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2012 (uitgezonderd bepaling 8.1.3) type A. De interne inspectiedienst moet onafhankelijk zijn van het ontwerpproces, de fabricage werkzaamheden, reparatie en onderhoud.
Indien voor het eerste onderzoek en beproevingen gebruik is gemaakt van een interne inspectiedienst, moet het merkteken gespecificeerd in 6.2.2.7.2 d) worden aangevuld met het merkteken van de interne inspectiedienst.
Indien een interne inspectiedienst het periodieke onderzoek heeft uitgevoerd, moet het merkteken gespecificeerd in 6.2.2.7.7 b) worden aangevuld met het merkteken van de interne inspectiedienst.
6.2.3
Algemene voorschriften voor niet-UN-drukhouders
6.2.3.1
Ontwerp en constructie
6.2.3.1.1
Drukhouders en sluitingen daarvan, die niet zijn ontworpen, geconstrueerd, onderzocht, beproefd en goedgekeurd overeenkomstig de voorschriften van 6.2.2, moeten zijn ontworpen, geconstrueerd, onderzocht, beproefd en goedgekeurd in overeenstemming met de algemene voorschriften van 6.2.1, aangevuld of gemodificeerd door de voorschriften van deze sectie en van 6.2.4 of 6.2.5.
6.2.3.1.2
Voor zover mogelijk moet de wanddikte door berekening worden vastgesteld, indien noodzakelijk aangevuld door een experimentele spanningsanalyse.
Anders mag de wanddikte langs experimentele weg worden vastgesteld.
Bij het ontwerp van de wand en de ondersteunende delen moet gebruik gemaakt worden van geschikte berekeningsmethoden, om de veiligheid van de houders te waarborgen.
De minimumwanddikte, nodig om weerstand te bieden aan de druk, moet berekend worden, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met:
- de berekeningsdruk, die niet lager mag zijn dan de beproevingsdruk;
- de berekeningstemperaturen, waarbij voldoende veiligheidsmarges worden voorzien;
- de hoogste spanningen en de hoogste spanningsconcentraties, indien noodzakelijk;
- de factoren die met de materiaaleigenschappen samenhangen.
6.2.3.1.3
Voor gelaste drukhouders moeten alleen metalen worden gebruikt van een lasbare kwaliteit, waarvoor een voldoende kerfslagwaarde bij een omgevingstemperatuur van -20 oC kan worden gegarandeerd.
6.2.3.1.4
De kerfslagwaarde voor gesloten cryo-houders, die moet worden vastgesteld zoals voorgeschreven in 6.2.1.1.8.1, moet worden beproefd zoals aangegeven in 6.8.5.3.
6.2.3.1.5
Acetyleenflessen mogen niet zijn voorzien van smeltveiligheden of andere drukontlastingsinrichtingen.
6.2.3.2
Gereserveerd
6.2.3.3
Bedrijfsuitrusting
6.2.3.3.1
De bedrijfsuitrusting moet voldoen aan 6.2.1.3.
6.2.3.3.2
Drukvaten mogen voorzien zijn van openingen voor het vullen en ledigen en van andere openingen voor de controle van het vloeistofniveau, van de overdruk of van drukontlastingsinrichtingen.
In verband met de veiligheid bij de behandeling moet het aantal openingen zoveel mogelijk worden beperkt.
Drukvaten mogen ook zijn voorzien van een inspectieopening, die door middel van een doeltreffende sluiting moet zijn afgesloten.
6.2.3.3.3
Indien flessen van een inrichting zijn voorzien, die het rollen van de flessen verhindert, mag deze inrichting niet met de beschermkap van de afsluiter zijn verbonden.
6.2.3.3.4
Rolbare drukvaten moeten zijn voorzien van rolbanden of een andere bescherming tegen beschadiging als gevolg van rollen (bv. door de buitenkant van de houder te bespuiten met een laag corrosiebestendig metaal).
6.2.3.3.5
Flessenbatterijen moeten zijn uitgerust met voorzieningen die een veilige behandeling en veilig vervoer garanderen.
6.2.3.3.6
Indien peilinrichtingen, manometers of drukontlastingsinrichtingen zijn aangebracht, moeten deze op dezelfde wijze worden beschermd, als voorgeschreven voor afsluiters in 4.1.6.8.
6.2.3.4
Eerste onderzoek en beproeving
6.2.3.4.1
Nieuwe drukhouders moeten tijdens en na de fabricage worden onderworpen aan beproeving en onderzoek in overeenstemming met de voorschriften van 6.2.1.5.
6.2.3.4.2
Specifieke voorschriften van toepassing op reservoirs van drukhouders van aluminiumlegeringen
- In aanvulling op het eerste onderzoek, voorgeschreven in 6.2.1.5.1, moet de binnenwand van de reservoirs van drukhouders op mogelijke interkristallijne corrosie worden onderzocht, indien een koperhoudende aluminiumlegering toegepast wordt of een magnesium- en mangaanhoudende aluminiumlegering, waarvan het magnesiumgehalte hoger is dan 3,5% of waarvan het mangaangehalte lager is dan 0,5%.
- Indien het een aluminium/koperlegering betreft, wordt het onderzoek uitgevoerd door de fabrikant bij de goedkeuring van een nieuwe legering door de bevoegde autoriteit; het onderzoek wordt vervolgens herhaald tijdens de productie bij iedere gieting van de legering.
- Indien het een aluminium/magnesiumlegering betreft, wordt het onderzoek uitgevoerd door de fabrikant bij de goedkeuring van een nieuwe legering en van het productieproces door de bevoegde autoriteit. De beproeving moet herhaald worden, indien de samenstelling van de legering of het productieproces wordt gewijzigd.
6.2.3.5
Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.3.5.1
Het periodiek onderzoek en beproeving moet in overeenstemming zijn met 6.2.1.6.
Opmerking 1: Na toestemming van de bevoegde autoriteit van het land van toelating van het type mag de hydraulische proefpersing van elk afzonderlijk gelaste stalen reservoir van een fles bestemd voor het vervoer van gassen met UN-nummer 1965, mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g., met een inhoud van minder dan 6,5 liter worden vervangen door een andere beproeving, die een gelijkwaardig veiligheidsniveau waarborgt.
Opmerking 2: Voor reservoirs van flessen en reservpoirs van grote cilinders kunnen de in 6.2.1.6.1 b) vermelde controle en in 6.2.1.6.1 d) vermelde hydraulische proefpersing worden vervangen door een procedure die voldoet aan EN ISO 16148:2016 +A1:2020 “Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen en grote cilinders – Akoestisch emissie-onderzoek (AT) en ultrasoon vervolgonderzoek (UT) voor periodiek onderzoek en beproeving”.
Opmerking 3: De in 6.2.1.6.1 b) vermelde controle en in 6.2.1.6.1 d) vermelde hydraulische proefpersing kunnen worden vervangen door ultrasoon onderzoek uitgevoerd overeenkomstig EN ISO 18119:2018 + A1: 2021 voor reservoirs van flessen en reservoirs van grote cuilinders. Ondanks het gestelde in paragraaf B.1 van deze norm, moeten alle reservoirs vn flessen en reservoirs van grote cilinders waarvan de wanddikte minder is dan de minimum ontwerp dikte worden afgekeurd.
6.2.3.5.2
Gesloten cryo-houders moeten aan periodieke onderzoeken en beproevingen worden onderworpen na verloop van de termijn vastgelegd in verpakkingsinstructie P203 (8) (b) van 4.1.4.1, in overeenstemming met het volgende:
- uitwendige controle van de drukhouder en onderzoek van de bedrijfsuitrusting en de uitwendige opschriften;
- de dichtheidsproef
6.2.3.5.3
Algemene voorschriften voor de vervanging van specifieke controle(s) ten behoeve van periodiek onderzoek en beproeving zoals vereist in 6.2.3.5.1
6.2.3.5.3.1
Deze paragraaf is alleen van toepassing op typen drukhouders die zijn ontworpen en vervaardigd volgens de in 6.2.4.1 vermelde normen of in 6.2.5 vermelde technische regels, en waarbij de eigenschappen die samenhangen met het ontwerp verhinderen dat controle b) of d) voor periodieke onderzoeken en beproevingen zoals vereist in 6.2.1.6.1 kan worden uitgevoerd of de resultaten ervan geïnterpreteerd kunnen worden.
Voor dergelijke drukhouders moet(en) deze controle(s) worden vervangen door (een) alternatieve methode(n) die gerelateerd is/zijn aan de eigenschappen van het specifieke ontwerp, zoals aangegeven in 6.2.3.5.4 en nader omschreven in een bijzondere bepaling van hoofdstuk 3.3 of een in 6.2.4.2 genoemde norm.
In de alternatieve methoden moet aangegeven zijn welke controles en proeven overeenkomstig 6.2.1.6.1 b) en d) zij moeten vervangen.
De alternatieve methode(n) in combinatie met de resterende controles overeenkomstig 6.2.1.6.1 a) tot en met e) moet(en) een veiligheidsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het veiligheidsniveau voor drukhouders van overeenkomstige grootte en voor soortgelijk gebruik die in overeenstemming met 6.2.3.5.1 onderzocht en beproefd moeten worden.
Bovendien moet(en) de alternatieve methode(n) een omschrijving bevatten van de volgende elementen:
- de toepasselijke typen drukhouders;
- de procedure voor de beproeving(en);
- de specificaties van de acceptatiecriteria;
- de maatregelen wanneer drukhouders worden afgewezen.
6.2.3.5.3.2
Niet-destructieve beproeving als alternatieve methode
De in 6.2.3.5.3.1 genoemde controle(s) moet(en) worden aangevuld of vervangen door een of meer niet-destructieve beproevingsmethoden die op elke afzonderlijke drukhouder moeten worden toegepast.
6.2.3.5.3.3
Destructieve beproeving als alternatieve methode
Indien geen enkele niet-destructieve beproeving resulteert in een gelijkwaardig veiligheidsniveau, moet(en) de in 6.2.3.5.3.1 genoemde controle(s), uitgezonderd de inwendige controle als vermeld in 6.2.1.6.1 b), worden aangevuld of vervangen door een of meer destructieve beproevingsmethoden in combinatie met de statistische evaluatie ervan.
Ook de methode voor destructieve beproeving moet een omschrijving bevatten van de volgende elementen:
- de toepasselijke basispopulatie drukhouders;
- een procedure voor aselecte monstername van de afzonderlijke drukhouders die worden beproefd;
- een procedure voor de statistische evaluatie van de beproevingsresultaten, met inbegrip van de afwijzingscriteria;
- de frequentie van destructieve beproevingen van monsters;
- de maatregelen ter bepaling van het einde van de levensduur die genomen moeten worden wanneer aan de acceptatiecriteria wordt voldaan maar een aantasting van materiaaleigenschappen is vastgesteld die relevant is voor de veiligheid;
- een statistische beoordeling van het veiligheidsniveau dat met de alternatieve methode wordt bereikt
6.2.3.5.4
Omspoten flessen waarop 6.2.3.5.3.1 van toepassing is, moeten worden onderworpen aan periodiek onderzoek en beproeving overeenkomstig bijzondere bepaling 674 in hoofdstuk 3.3.
6.2.3.6
Goedkeuring van drukhouders
6.2.3.6.1
De procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek van sectie 1.8.7 moeten worden uitgevoerd door de desbetreffende instantie overeenkomstig de volgende tabel:
Procedure | Betreffende instantie |
Onderzoek van het type en afgifte van het typegoedkeuringscertificaat (1.8.7.2)* | Xa |
Toezicht op de fabricage (1.8.7.3) en eerste onderzoek en beproevingen (1.8.7.4) |
Xa of IS |
Periodiek onderzoek (1.8.7.6) | Xa of Xb of IS |
* Het typegoedkeuringscertificat moet worden afgegeven door de onderzoeksinstantie die het onderzoek van het type heeft uitgevoerd. |
Elke procedure zoals omschreven in de tabel moet worden uitgevoerd door een enkele betreffende instantie zoals aangegeven in de tabel.
Voor afzonderlijke conformiteitsbeoordelingen (bijv. het reservoir van de fles en de sluiting), zie 6.2.1.4.4.
Voor niet-hervulbare drukhouders mogen geen afzonderlijke certificaten voor typegoedkeuring voor het reservoir van de fles of de sluiting worden afgegeven.
Xa betekent de bevoegde autoriteit of onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.3 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2012 (uitgezonderd bepaling 8.1.3), type A.
Xb betekent een onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.3 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2012 (uitgezonderd bepaling 8.1.3) type B, die uitsluitend werkt voor de eigenaar van de drukhouders of de voor de taakhouder die verantwoordelijk is voor de drukhouders.
IS betekent een interne inspectiedienst van de fabrikant of een onderneming met een testfaciliteit onder toezicht van een onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.3 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2012 (uitgezonderd bepaling 8.1.3) type A. De interne inspectiedienst moet onafhankelijk zijn van
het ontwerpproces, de fabricage werkzaamheden, reparatie en onderhoud.
Indien voor het eerste onderzoek en beproevingen gebruik is gemaakt van een interne inspectiedienst, moet het merkteken gespecificeerd in 6.2.2.7.2 d) worden aangevuld met het merkteken van de interne inspectiedienst.
Indien een interne inspectiedienst het periodieke onderzoek heeft uitgevoerd, moet het merkteken gespecificeerd in 6.2.2.7.7 b) worden aangevuld met het merkteken van de interne inspectiedienst.
6.2.3.6.2
Indien het land van toelating Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, dan is de bevoegde autoriteit genoemd in 6.2.1.7.2 de bevoegde autoriteit van een Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR.
6.2.3.7
Voorschriften voor fabrikanten
6.2.3.7.1
Aan de desbetreffende voorschriften van 1.8.7 moet zijn voldaan.
6.2.3.8
Voorschriften voor onderzoeksinstanties
Aan de voorschriften van 1.8.6.3 moet zijn voldaan.
6.2.3.9
Merktekens op hervulbare drukhouders
6.2.3.9.1
De kenmerken moeten in overeenstemming zijn met subsectie 6.2.2.7 met de volgende afwijkingen.
6.2.3.9.3
De voorschriften van 6.2.2.7.3 j) moeten worden vervangen door het volgende:
- De waterinhoud van de drukhouder in liter, gevolgd door de letter "L". In het geval van drukhouders voor vloeibaar gemaakte gassen moet de waterinhoud in liter worden uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond.
Indien de getalswaarde van de minimale of nominale waterinhoud een geheel getal is, mogen de cijfers na de komma buiten beschouwing worden gelaten.
- Het merkteken van de fabrikant. Indien het land van fabricage niet hetzelfde is als het land van goedkeuring, dan moet het merkteken van de fabrikant worden voorafgegaan door de letter(s) die het land van fabricage aangeven, overeenkomstig de onderscheidingstekens gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer. De merktekens voor het land en voor de fabrikant moeten worden gescheiden door een spatie of een schuine streep.
6.2.3.9.6
De merktekens overeenkomstig 6.2.2.7.7 mogen worden ingeslagen op een ring van een geschikt materiaal die aan de fles of het drukvat wordt bevestigd wanneer de afsluiter wordt gemonteerd en die alleen is te verwijderen door demontage van de afsluiter van de fles of het drukvat.
6.2.3.9.7
Merktekens op flessenbatterijen
6.2.3.9.7.2
Flessenbatterijen moeten in overeenstemming met 6.2.2.10.2 en 6.2.2.10.3 zijn gekenmerkt, behalve dat het UN-symbool voor verpakkingen als aangegeven in 6.2.2.7.2 (a) niet mag worden toegepast.
6.2.3.9.7.3
In aanvulling op de voorgaande merktekens moet elke flessenbatterij die voldoet aan de voorschriften inzake periodiek onderzoek en beproeving van 6.2.4.2 zijn voorzien van een kenmerk waarop staat aangegeven:
- het (de) onderscheidingsteken(s) van het land dat de instantie die de periodieke onderzoeken en beproevingen uitvoert, heeft toegelaten, overeenkomstig het onderscheidingsteken gebruikt op motorvoertuigen in het internationale wegverkeer*.
Dit kenmerk is niet vereist indien deze instantie wordt toegelaten door de bevoegde autoriteit van het land dat de fabricage goedkeurt; - het geregistreerde waarmerk van de instantie die door de bevoegde autoriteit is toegelaten om periodiek onderzoek en beproeving uit te voeren;
- de datum van periodiek onderzoek en beproeving, het jaar (twee cijfers) gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z. "/"). Om het jaar aan te geven mogen vier cijfers worden gebruikt.
De hierboven genoemde merktekens moeten in de aangegeven volgorde na elkaar voorkomen, hetzij op de plaat zoals aangegeven in 6.2.2.10.2, hetzij op een afzonderlijke, permanent aan het frame van de flessenbatterij bevestigde plaat.
* Onderscheidingsteken van de staat van inschrijving gebruikt op motorvoertuigen en aanhangwagens in het internationale wegverkeer, bijv. overeenkomstig het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer (1949) of het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968).
6.2.3.9.8
Merktekens van sluitingen voor hervulbare drukhouders
6.2.3.9.8.1
Merktekens moeten in overeenstemming zijn met 6.2.2.11
6.2.3.10
Merktekens op niet-hervulbare flessen
6.2.3.11
Bergingsdrukhouders
6.2.3.11.1
Met het oog op een veilige behandeling en verwijdering van in bergingsdrukhouders vervoerde drukhouders mag het ontwerp van bergingsdrukhouders voorzien in uitrusting die verder niet voor flessen of drukvaten wordt gebruikt, zoals platte bodems, snel openende inrichtingen en openingen in het cilindrische deel.
6.2.3.11.2
In de documentatie voor de aanvraag die bij de bevoegde autoriteit van het land van goedkeuring wordt ingediend moeten duidelijk instructies voor de veilige behandeling en het veilig gebruik van de bergingsdrukhouder worden vermeld, en die instructies moeten in het certificaat van goedkeuring worden opgenomen.
In het certificaat van goedkeuring moeten tevens de drukhouders worden vermeld die voor vervoer in een bergingsdrukhouder zijn toegelaten.
Ook moet een lijst worden bijgevoegd van de materialen die zijn gebruikt voor de vervaardiging van alle delen waarvan aangenomen kan worden dat zij in aanraking zullen komen met de gevaarlijke goederen.
6.2.3.11.3
De fabrikant moet de eigenaar van een bergingsdrukhouder een afschrift van het certificaat van goedkeuring ter beschikking stellen.
6.2.3.11.4
De kenmerking van bergingsdrukhouders overeenkomstig 6.2.3 moet door de bevoegde autoriteit van het land van goedkeuring worden bepaald, met inachtneming van de afhankelijk van het geval geschikte kenmerkingsvoorschriften. De kenmerken moeten onder meer de waterinhoud en beproevingsdruk van de bergingsdrukhouder aangeven.
6.2.4
Voorschriften voor niet-UN-drukhouders, die volgens normen waarnaar wordt verwezen, zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd.
Opmerking: Personen of instanties die in de normen worden geïdentificeerd als dragers van verantwoordelijkheden in overeenstemming met het ADR, moeten voldoen aan de voorschriften van het ADR.
6.2.4.1
Ontwerp, constructie, eerste onderzoek en beproeving
Certificaten voor typegoedkeuring moeten worden afgegeven zoals aangegeven in 1.8.7. De normen waarnaar in onderstaande tabel wordt verwezen, moeten worden toegepast voor het afgeven van typegoedkeuringen zoals aangegeven in kolom (4) om te voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.2, waarnaar wordt verwezen in kolom (3). De normen moeten worden toegepast zoals aangegeven in 1.1.5. In kolom (5) is de uiterlijke datum aangegeven waarop bestaande typegoedkeuringen overeenkomstig 1.8.7.2.2.2 moeten worden ingetrokken. Indien geen datum is aangegeven, blijft de typegoedkeuring geldig totdat deze vervalt.
Met ingang van 1 januari 2009 is het gebruik van normen waarnaar wordt verwezen verplicht.
Uitzonderingen worden behandeld in 6.2.5.
Certificaten voor typegoedkeuring moeten worden afgegeven overeenkomstig 1.8.7. Voor de afgifte van een typegoedkeuringscertificaat moet uit de onderstaande tabel één norm worden gekozen die van toepassing is volgens de aanduiding in kolom (4). Indien meer dan één norm kan worden toegepast, moet slechts één ervan worden gekozen.
Kolom (3) geeft de paragrafen van hoofdstuk 6.2 aan waarmee de norm in overeenstemming is.
In kolom (5) is de uiterlijke datum aangegeven waarop bestaande typegoedkeuringen overeenkomstig 1.8.7.2.2.2 moeten worden ingetrokken; indien geen datum is aangegeven, blijft de typegoedkeuring geldig totdat deze vervalt.
De normen moeten worden toegepast overeenkomstig 1.1.5. De normen moeten volledig worden toegepast, tenzij in onderstaande tabel anders is aangegeven.
Het toepassingsbereik van elke norm is vastgelegd in de desbetreffende bepaling van die norm, tenzij anderszins aangegeven in onderstaande tabel.
Opmerking: Wanneer de woorden "fles", "grote cilinder" en "drukvat" in deze normen worden gebruikt, moeten worden verstaan dat sluitingen zijn uitgesloten, behalve in het geval van niet-hervulbare flessen.
Verwijzing | Titel van het document | Subsecties en paragrafen van toepassing | Van toepassing voor nieuwe typegoedkeu- ringen of her- nieuwingen | Uiterste datum voor de intrekking van bestaande typegoed- keuringen |
1) | 2) | (3) | (4) | (5) |
Voor ontwerp en constructie | ||||
Bijlage I, Delen 1 t/m 3 bij Richtlijn 84/525/EEG | Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten die betrekking hebben op naadloze stalen gasflessen, gep ubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 300 van 19-11-1984 Opmerking: Ondanks de herroeping van de Richtlijnen 84/525/EEG, 84/526/EEG en 84/527/EEG zoals gep ubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen No. L300 van 19 november 1984 blijven de Bijlag en bij deze Richtlijnen van toep assing als norm voor het ontwerp, de bouw en het initiële onderzoek en de beproeving van gasflessen. Deze Bijlagen kunnen worden gevonden op: https://eur- lex.europa.eu/oj/direct- access.html |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
Bijlage I, Delen 1 t/m 3 bij Richtlijn 84/526/EEG | Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten die betrekking hebben op naadloze gasflessen van ongeleg eerd aluminium en van een aluminiumleg ering, gep ubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 300 van 19-11-1984 Opmerking: Ondanks de herroeping van de Richtlijnen 84/525/EEG, 84/526/EEG en 84/527/EEG zoals gep ubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen No. L300 van 19 november 1984 blijven de Bijlag en bij deze Richtlijnen van toep assing als norm voor het ontwerp, de bouw en het initiële onderzoek en de beproeving van gasflessen. Deze Bijlagen kunnen worden gevonden op: https://eur- lex.europa.eu/oj/direct- access.html |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
Bijlage I, Delen 1 t/m 3 bij Richtlijn 84/527/EEG | Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten die betrekking hebben op gelaste gasflessen van ongeleg eerd staal, gep ubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr. L 300 van 19-11-1984 Opmerking: Ondanks de herroeping van de Richtlijnen 84/525/EEG, 84/526/EEG en 84/527/EEG zoals gep ubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen No. L300 van 19 november 1984 blijven de Bijlag en bij deze Richtlijnen van toep assing als norm voor het ontwerp, de bouw en het initiële onderzoek en de beproeving van gasflessen. Deze bijlag en kunnen worden gevonden op: https://eur- lex.europa.eu/oj/direct- access.html |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 1442:1998 + AC:1999 | Verplaatsbare, hervulbare, gelaste, stalen flessen voor vloeibaar gas (LPG) - Ontwerp en constructie |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 juli 2001 en 30 juni 2007 |
31 december 2012 |
EN 1442:1998 + A2:2005 | Verplaatsbare, hervulbare, gelaste, stalen flessen voor vloeibaar gas (LPG) - Ontwerp en constructie |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2007 en 31 december 2010 |
|
EN 1442:2006 + A1:2008 | Verplaatsbare, hervulbare, gelaste stalen gasflessen voor LPG - Ontwerp en constructie |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2020 |
|
EN 1442:2017 | LPG-uitrusting en toebehoren – Verplaatsbare, hervulbare, gelaste stalen flessen voor vloeibaar gas (LPG) – Ontwerp en constructie |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 1800:1998 + AC:1999 | Verplaatsbare gasflessen - Acetyleenflessen - Basiseisen, definities | 6.2.1.1.9 | Tussen 1 juli 2001 en 31 december 2010 |
|
EN 1800:2006 | Verplaatsbare gasflessen - Acetyleenflessen - Basiseisen, definities en typebeproeving | 6.2.1.1.9 | Tussen 1 jan uari 2009 en 31 december 2016 |
|
EN ISO 3807:2013 | Gasflessen – Flessen voor acetyleen – Basiseisen en typekeuring Opmerking: Er mogen geen smeltproppen worden aangebracht. |
6.2.1.1.9 | Tot nader order | |
EN 1964-1:1999 | Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze, stalen gasflessen met een waterinhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter - Deel 1: Gasflessen, gemaakt van naadloos staal met een Rm- waarde van minder dan 1100 MPa |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot en met 31 december 2014 | |
EN 1975:1999 (uitgezonderd bijlage G) |
Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze, gasflessen van aluminium en aluminiumleg ering met een inhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot en met 30 juni 2005 | |
EN 1975:1999 + A1:2003 | Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze, gasflessen van aluminium en aluminiumleg ering met een inhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2016 |
|
EN ISO 7866:2012 + AC:2014 | Gasflessen – Hervulbare naadloze gasflessen van aluminiumleg ering – Ontwerp, constructie en beproeving |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2015 en 31 december 2024 |
|
EN ISO 7866:2012 + A1:2020 | Gasflessen – Hervulbare naadloze gasflessen van aluminiumleg eringen – Ontwerp, constructie en beproeving |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN ISO 11120:1999 | Gasflessen - Hervulbare, naadloze stalen buizen voor het vervoer van samengep erst gas met een cap aciteit van 150 liter tot 3000 liter - Ontwerp, constructie en beproeving. |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 juli 2001 en 30 juni 2015 |
31 december 2015 voor buizen gekenmerkt met de letter "H" in overeenstemmin g met 6.2.2.7.4 (p) |
EN ISO 11120:1999 + A1:2013 | Gasflessen – Hervulbare, naadloze stalen buizen voor het vervoer van samengep erst gas met een cap aciteit van 150 l tot 3000 l – Ontwerp, constructie en beproeving |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2015 en 31 december 2020 |
|
EN ISO 11120:2015 | Gasflessen – Hervulbare, naadloze stalen grote cilinders met een inhoud van 150 tot 3000 liter – Ontwerp, constructie en beproeving |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 1964-3:2000 | Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze, stalen flessen met een waterinhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter - Deel 3: Naadloze flessen van corrosievast staal met een Rm- waarde van minder dan 1100 MPa. |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot en met 31 december 2026 | |
EN 12862:2000 | Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, gelaste gasflessen van een aluminiumleg ering |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 1251-2:2000 | Cryogene vaten - Verplaatsbare, met vacuüm geïsoleerde vaten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter - Deel 2: Ontwerp, fabricag e, inspectie en beproeving Opmerking: De normen EN 1252-1:1998 en EN 1626 waarnaar in deze norm wordt verwezen, zijn ook van toepassing op gesloten cryo- houders voor het vervoer van stoffen van UN-nummer 1972 (METHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR of AARDGAS, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR). |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 12257:2002 | Verplaatsbare gasflessen – Naadloze, ged eeltelijk omwikkelde cilind ers van composietmaterialen |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 12807:2001 (uitgezonderd Bijlage A) |
Verplaatsbare, hervulbare, hardgesoldeerde stalen gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) - Ontwerp en constructie |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010 |
31 december 2012 |
EN 12807:2008 | Verplaatsbare, hervulbare, hardgesoldeerde stalen gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) - Ontwerp en constructie |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 jan uari 2009 en 31 december 2022 |
|
EN 12807:2019 | LPG uitrusting en bijbehoren de zaken – Vervoerbare en hervulbare hardgesoldeerde stalen gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) – Ontwerp en constructie |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 1964-2:2001 | Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze stalen gasflessen met een waterinhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter – Deel 2: Gasflessen gemaakt van naadloos staal met een Rm- waarde ³ 1100 MPa |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot en met 31 december 2014 | |
EN ISO 9809-1:2010 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Vered elde stalen cylinders met een treksterkte kleiner dan 1100 MPa |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 jan uari 2013 en 31 december 2022 |
|
EN ISO 9809-1:2019 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Vered elde stalen cylinders met een treksterkte kleiner dan 1100 MPa |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN ISO 9809-2:2010 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: Vered elde stalen cylinders met een treksterkte groter dan of gelijk aan 1100 MPa |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2022 |
|
EN ISO 9809-2:2019 | Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: Vered elde stalen cylinders met een treksterkte groter dan of gelijk aan 1100 MPa |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN ISO 9809-3:2010 | Gasflessen - Hervulbare naadloze stalen gasflessen - Ontwerp, constructie en beproeving - Deel 3: Gegloeide stalen flessen |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2022 |
|
EN ISO 9809-3:2019 | Gasflessen - Hervulbare naadloze stalen gasflessen - Ontwerp, constructie en beproeving - Deel 3: Gegloeide stalen flessen |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
ISO 9809-4:2021 | Gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving van hervulbare naadloze stalen gasflessen en grote cilinders – Deel 4: Roestvast stalen flessen met een Rm-waarde van minder dan 1 100 MPa Opmerking: Kleine hoeveelheden zijn een batch gasflessen van maximaal 200 stuks. |
Tot nader order | ||
EN 13293:2002 | Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze gasflessen van genormaliseerd koolstof-mang aanstaal met een watercap aciteit tot 0,5 liter voor samengep erste, vloeibaar gemaakte en opgeloste gassen en tot 1 liter voor kooldioxide |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 13322-1:2003 | Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gasflessen van gelast staal – Ontwerp en constructie – Deel 1: Gelast staal | 6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot en met 30 juni 2007 | |
EN 13322-1:2024 | Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gelaste stalen gasflessen – Ontwerp en constructie – Deel 1: Gelast staal |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 13322-1: 2003 + A1:2006 | Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gasflessen van gelast staal – Ontwerp en constructie – Deel 1: Gelast staal |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2007 en 31 december 2026 | |
EN 13322-2:2003 | Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gasflessen van gelast corrosievast staal – Ontwerp en constructie – Deel 2: Gelast, corrosievast staal |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot en met 30 juni 2007 | |
EN 13322-2:2003 + A1:2006 | Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gasflessen van gelast corrosievast staal – Ontwerp en constructie – Deel 2: Gelast, corrosievast staal |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 12245:2002 | Verplaatsbare gasflessen – Volledig omwikkelde cilind ers van composietmaterialen Opmerking: Deze norm mag niet worden toegepast voor gassen geclassificeerd als LPG. |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
31 december 2019, voor flessen en grote cilinders zonder bekleding, gefabriceerd in twee delen die aan elkaar zijn gekoppeld |
31 december 2023, voor flessen voor LPG. |
EN 12245:2009 +A1:2011 |
Verplaatsbare gasflessen – Volledig met composietmaterialen omwikkelde cilinders Opmerking 1: Deze norm mag niet worden toegepast op flessen en grote cilinders zonder bekleding, gefabriceerd uit twee delen die aan elkaar zijn gekoppeld. Opmerking 2: Deze norm mag niet worden toegepast voor gassen geclassificeerd als LPG. |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2024 |
31 december 2019, voor flessen en grote cilinders zonder bekleding, gefabriceerd in twee delen die aan elkaar zijn gekoppeld 31 december 2023, voor flessen voor LPG. |
EN 12245:2022 | Verplaatsbare gasflessen – volledig met compositiematerialen omwikkelde cilinders Opmerking: Deze norm mag niet worden toegepast voor gassen geclassificeerd als LPG. |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot en met 31 december 2014 | 31 december 2019, voor flessen en grote cilinders zonder bekleding, gefabriceerd in twee delen die aan elkaar zijn gekoppeld |
EN 12205:2001 | Verplaatsbare gasflessen – Niet hervulbare, metalen gasflessen | 6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2017 |
31 december 2018 |
EN ISO 11118:2015 | Gasflessen – Niet hervulbare, metalen gasflessen – Specificatie en beproevingsmethoden | 6.2.3.1, 6.2.3.3 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2024 |
|
EN ISO 11118:2015 + A1:2020 | Gasflessen – Niet hervulbare metalen gasflessen – Specificatie en beproevingsmethoden | 6.2.3.1, 6.2.3.3 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 13110:2002 | Verplaatsbare, hervulbare gelaste aluminium gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) – Ontwerp en constructie | 6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot en met 31 december 2014 | |
EN 13110:2012 | LPG uitrusting en toebehoren – Verplaatsbare, hervulbare gelaste aluminium gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) - Ontwerp en constructie | 6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2026 | |
EN 13110:2022 | LPG uitrusting en toebehoren – Verplaatsbare, hervulbare gelaste aluminium gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) – Ontwerp en constructie | 6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 14427:2004 | Verplaatsbare, hervulbare volledig omwikkelde gasflessen van composiet materialen voor vloeibaar gas (LPG) – Ontwerp en constructie Opmerking: Deze norm is alleen van toepassing op flessen die zijn voorzien van drukontlastingskleppen. |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2007 |
|
EN 14427:2004 + A1:2005 | Verplaatsbare, hervulbare gasflessen van composietmaterialen voor LPG – Ontwerp en constructie Opmerking 1: Deze norm is alleen van toepassing op flessen die zijn voorzien van drukontlastingskleppen. Opmerking 2: In 5.2.9.2.1 en 5.2.9.3.1 moeten beide flessen aan de barstproef worden onderworpen, indien beschadigingen te zien zijn die overeenkomen met of ernstiger zijn dan de criteria voor afkeuring. |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2007 en 31 december 2016 |
|
EN 14427:2014 | LPG uitrusting en toebehoren – Verplaatsbare, hervulbare volledig omwikkelde gasflessen van composietmaterialen voor LPG – Ontwerp en constructie Opmerking: Deze norm mag niet worden toegepast op flessen zonder liner, vervaardigd uit twee aan elkaar bevestigde delen. |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2015 en 31 december 2024 |
31 december 2023, voor flessen zonder liner, vervaardigd uit twee aan elkaar bevestigde delen |
EN 14427:2022 | LPG uitrusting en toebehoren – verplaatsbare, hervulbare gasflessen van compositiematerialen voor LPG – Ontwerp en constructie |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 14208:2004 | Verplaatsbare gasflessen - Specificatie voor gelaste gasflessen met een inhoud tot 1000 liter voor het vervoer van gas - Ontwerp en constructie |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 14140:2003 | Verplaatsbare, hervulbare, gelaste stalen gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) – Alternatief ontwerp en constructie |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010 |
|
EN 14140:2003 + A1:2006 | LPG materieel en toebehoren - Verplaatsbare hervulbare gelaste gasflessen van staal voor LPG - Alternatief ontwerp en constructie | 6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2018 |
|
EN 14140:2014 +AC:2015 |
LPG materieel en toebehoren - Verplaatsbare hervulbare gelaste gasflessen van staal voor LPG - Alternatief ontwerp en constructie |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 13769:2003 | Verplaatsbare gasflessen - Gasflessen bundels - Ontwerp, fabricag e, identificatie en beproeving |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot en met 30 juni 2007 | |
EN 13769:2003 + A1:2005 | Verplaatsbare gasflessen - Gasflessen bundels - Ontwerp, fabricag e, identificatie en beproeving |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot en met 31 december 2014 | |
EN ISO 10961:2012 | Gasflessen – Gasflessen bundels – Ontwerp, fabricag e, identificatie en beproeving | 6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2022 |
|
EN ISO 10961:2019 | Gasflessen – Gasflessen bundels – Ontwerp, fabricag e, identificatie en beproeving |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 14638-1:2006 | Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gelaste houd ers met een inhoud tot 150 liter – Deel 1: Gelaste austenitische roestvast stalen flessen, vervaardigd volgens een ontwerp dat is getoetst met experimentele methoden |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 14893:2006 + AC:2007 | LPG materieel en toebehoren – Vervoerbare LPG gelaste stalen drukvaten met een cap aciteit tussen 150 en 1000 liter | 6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2016 |
|
EN 14893:2014 | LPG materieel en toebehoren – Vervoerbare LPG gelaste stalen drukvaten met een cap aciteit tussen 150 en 1000 liter | 6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 14638-3:2010 + AC:2012 | Verplaatsbare gasflessen - Hervulbare gelaste houd ers met een inhoud tot 150 liter - Deel 3: Gelaste flessen van koolstofstaal vervaardigd volgens een ontwerp dat is getoetst met experimentele methoden | 6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
Voor ontwerp en constructie van sluitingen | ||||
EN 849:1996 (uitgezonderd bijlage A) |
Verplaatsbare gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Specificatie en typekeuring |
6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tot en met 30 juni 2003 | 31 december 2014 |
EN 849:1996 + A2:2001 | Verplaatsbare gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Specificatie en typekeuring | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tot en met 30 juni 2007 | 31 december 2016 |
EN ISO 10297: 2006 | Verplaatsbare gasflessen – Afsluiters – Specificaties en typekeuring | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2018 |
|
EN ISO 10297:2014 | Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Specificatie en typekeuring | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2015 en 31 december 2020 |
|
EN ISO 10297:2014 + A1:2017 | Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Specificatie en typekeuring |
6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2019 en 31 december 2026 | |
EN ISO 10297:2024 | Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Specificatie en typekeuring | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tot nader order | |
EN ISO 14245:2010 | Gasflessen – Specificaties en beproeving van LPG afsluiters – Zelfsluitend | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2022 |
|
EN ISO 14245:2019 | Gasflessen – Specificaties en beproeving van LPG afsluiters – Zelfsluitend | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2021 en 31 december 2024 |
|
EN ISO 14245:2021 | Gasflessen – Specificaties en beproeving voor afsluiters van LPG flessen – Zelfsluiten | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tot nader order | |
EN 13152:2001 | Specificaties en beproeving van LPG-cilinderafsluiters – Zelfsluitend | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010 |
|
EN 13152:2001 + A1:2003 | Specificaties en beproeving van LPG-cilinderafsluiters – Zelfsluitend | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2014 |
|
EN ISO 15995:2010 | Gasflessen – Specificaties voor beproeven van LPG cilinderafsluiters – Handbediend |
6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2022 |
|
EN ISO 15995:2019 | Gasflessen – Specificaties voor beproeven van LPG cilinderafsluiters – Handbediend |
6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 jan uari 2021 eb 31 dcember 2024 |
|
EN ISO 15995:2021 | Gasflessen – Specificaties en beproeving voor afsluiters van LPG flessen – Handbediend |
6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tot nader order | |
EN 13153:2001 | Specificaties en beproevingen voor LPG-cilinderafsluiters – Met de hand bediend | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2005 en 31 december 2010 |
|
EN 13153:2001 + A1:2003 | Specificaties en beproevingen voor LPG-cilinderafsluiters – Met de hand bediend | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2009 en 31 december 2014 |
|
EN ISO 13340:2001 | Verplaatsbare gasflessen – Afsluiters voor niet-hervulbare gasflessen – Specificatie en prototypebeproeving |
6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2011 en 31 december 2017 |
31 december 2018 |
EN 13648-1:2008 | Cyrogene vaten – Veiligheidsvoorzieningen teg en ontoelaatbare overdruk – Deel 1: Veiligheidskleppen voor cyrogeen gebruik |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 1626:2008 (uitgezonderd afsluitercategorie B) |
Cyrogene vaten – Afsluiters voor cyrogeen gebruik Opmerking: Deze norm is ook van toepassing op kleppen bij vervoer van UN-nummer 1972 (METHAAN, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR OF AARDGAS, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 13175: 2014 |
LPG materieel en toebehoren – Specificaties en beproevingen voor ventielen en fittingen van drukvaten voor vloeibaar gas (LPG) |
6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2022 |
|
EN 13175: 2019 (beh alve 6.1.6) |
LPG materieel en toebehoren – Specificaties en beproevingen voor ventielen en fittingen van drukvaten voor vloeibaar gas (LPG) |
6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tussen 1 januari 2021 en 31 december 2024 |
|
EN 13175:2019 + A1:2020 | LPG materieel en toebehoren – Specificaties en beproevingen voor ventielen en fittingen van drukvaten voor vloeibaar petroleumgas (LPG) |
6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Tot nader order | |
EN 17339:2020 | Verplaatsbare gasflessen – Volledig met koolstofcomposietmaterialen omwikkelde flessen en grote cilinders voor waterstof |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN ISO 17871:2015 | Gasflessen – Snelafblaasventielen van flessen – Specificatie en typekeuring |
6.2.3.1, 6.2.3.3 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 jan uari 2017 en 31 december 2021 |
|
EN ISO 17871:2015 + A1:2018 | Gasflessen – Snelafblaasventielen van flessen – Specificatie en typekeuring (ISO 17871:2015) |
6.2.3.1, 6.2.3.3 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2019 en 31 december 2024 |
|
EN ISO 17871:2020 | Gasflessen – Snelafblaasventielen van flessen – Specificaties en typekeuring |
6.2.3.1, 6.2.3.3 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 13953:2015 | LPG materieel en toebehoren – Veiligheidsventielen voor verplaatsbare, hervulbare flessen voor vloeibaar gas (LPG) Opmerking: De laatste zin van de desbetreffende tekst is niet van toepassing. |
6.2.3.1, 6.2.3.3 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2017 en 31 december 2024 |
|
EN 13953:2020 | LPG materieel en toebehoren – Veiligheidsventielen voor verplaatsbare, hervulbare flessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) |
6.2.3.1, 6.2.3.3 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN ISO 14246:2014 | Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Fabricag ebeproeving en en - keuringen |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2015 en 31 december 2020 |
|
EN ISO 14246:2014 + A1:2017 | Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Fabricag ebeproeving en en -keuringen |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tussen 1 januari 2019 en 31 december 2024 |
|
EN ISO 14246:2022 | Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen – Fabricag ebeproeving en en keuringen |
6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN ISO 17879:2017 | Gasflessen – Afsluiters voor gasflessen, zelfsluitend – Specificatie en typekeuring | 6.2.3.1 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN 14129:2014 (beh alve de opmerking in 3.11 |
LPG materieel en toebehoren – Veiligheidsventielen voor LPG druktanks. Opmerking: deze standaard is van toepassing op drukvaten. |
6.2.3.1, 6.2.3.3 en 6.2.3.4 |
Tot nader order | |
EN ISO 23826:2021 -- -- -- |
Gasflessen - Kogelafsluiters - Specificatie en beproeving | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 |
Verplicht van af 1 januari 2025 | |
EN 13799:2022 | LPG uitrusting en toebehoren - Inhoudsmeters voor vloeibaar petroleumgas (LPG) drukvaten | 6.2.3.1 en 6.2.3.3 | Tot nader order |
6.2.4.2
Periodiek onderzoek en beproeving
De normen waarnaar in onderstaande tabel wordt verwezen, moeten worden toegepast voor het periodieke onderzoek en de beproeving van drukhouders zoals aangegeven in kolom (3) om te voldoen aan de voorschriften van 6.2.3.5. De normen moeten worden toegepast zoals aangegeven in 1.1.5.
Het gebruik van een norm waarnaar wordt verwezen is verplicht.
Indien een drukhouder wordt geconstrueerd in overeenstemming met de bepalingen van 6.2.5 moet de procedure voor het periodiek onderzoek worden gevolgd, indien deze in de typegoedkeuring is aangegeven.
De normen moeten volledig worden toegepast, tenzij in de onderstaande tabel anders is aangegeven.
Het toepassingsbereik van elke norm is vastgelegd in de desbetreffende clausule van die norm, tenzij anderszins aangegeven in de onderstaande tabel
Verwijzing | T1tel van het document | Van toepassing |
1) | (2) | (3) |
N 1251-3:2000 | Cryogene vaten - Verplaatsbare, met vacuüm geïsoleerde vaten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter – Deel 3: Operationele eisen | Tot 31 december 2024 |
EN ISO 21029-2:2015 | Cryogene vaten - Verplaatsbare, met vacuüm geïsoleerde vaten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter – Deel 2: Operationele eisen eisen Opmerking: Ondanks het gestelde in bepaling 14 van deze norm, moeten drukontlastingskleppen periodiek worden onderzocht en beproefd met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar |
Verplicht van af 1 jan uari 2025 |
EN ISO 18119:2018 | Gasflessen – Naadloze stalen en naadloze gasflessen van aluminiumleg ering –Periodieke keuring en beproeving Opmerking: Ondanks het gestelde in paragraaf B.1 van deze norm, moeten alle cilinders en flessen waarvan de wanddikte minder is dan de minimum ontwerp dikte worden afgekeurd. |
Tot 31 december 2024 |
EN ISO 18119:2018 + A1:2021 | Gasflessen – Naadloze stalen gasflessen en grote cilinders en naadloze gasflessen en grote cilinders van aluminiumleg ering – Periodiek onderzoek en beproeving Opmerking: Ondanks het gestelde in bepaling B.1 van deze norm moeten alle flessen en grote cilinders worden afgekeurd waarvan de wanddikte minder bedraagt dan de minimale ontwerpwanddik te |
Verplicht van af 1 januari 2025 |
EN ISO 10462:2013 + A1:2019 | Gasflessen – Acetyleenflessen – Periodieke keuring en on derhoud – Wijziging 1 | Tot nader order |
EN ISO 10460:2018 | Gasflessen – Gelaste aluminiumleg ering, koolstof en roestvrijstalen gasflessen – Periodieke keuring en beproeving |
Tot nader order |
EN ISO 11623:2015 | Gasflessen – Composiet materiaal – Periodieke keuring en beproeving | Tot en met 31 december 2026 |
EN ISO 11623:2023 | Gasflessen – Flessen en grote cilinders van composietmateriaal – Periodieke inspectie en beproeving | Tot nader order |
EN ISO 22434:2011 | Verplaatsbare gasflessen – Inspectie en onderhoud van afsluiters | Tot 31 december 2024 |
EN ISO 22434:2022 | Gasflessen – Inspectie en onderhoud van afsluiters | Verplicht van af 1 januari 2025 |
EN 14876:2007 | Verplaatsbare gasflessen – Periodieke keuring en beproeving van gelaste stalen drukvaten |
Tot 31 december 2024 |
EN ISO 23088:2020 | Gasflessen - Periodieke onderzoek en beproeving van gelaste stalen drukvaten Cap aciteit van ten hoogste 1000 l | Verplicht van af 1 januari 2025 |
EN 14912:2015 | LPG materieel en toebehoren – Inspectie en onderhoud van ventielen van LPGgasflessen bij periodiek onderzoek van flessen | Tot 31 december 2024 |
EN 14912:2022 | LPG materieel en toebehoren – Inspectie en onderhoud van ventielen van LPG flessen bij periodiek onderzoek van flessen |
Verplicht van af 1 januari 2025 |
EN 1440:2016 + A1: 2018 + A2:2020 (uitgezonderd Bijlage C) |
LPG materieel en toebehoren – Verplaatsbare hervulbare traditionele gelaste en hardgesoldeerde LPG gasflessen – Periodiek onderzoek | Tot nader order |
EN 16728:2016 + A1:2018 | LPG materieel en toebehoren – Verplaatsbare hervulbare LPG flessen anders dan traditionele gelaste en hardgesoldeerde flessen – Periodiek onderzoek |
Tot nader order |
EN 16728:2016 +A1:2020 | LPG materieel en toebehoren – Verplaatsbare hervulbare LPG flessen anders dan tradition ele gelaste en hardgesoldeerde stalen flessen – Periodiek onderzoek | Tot nader order |
EN 15888:2014 | Verplaatsbare gasflessen – Flessen batterijen – Periodiek onderzoek en beproeving | Tot 31 december 2024 |
EN ISO 20475:2020 | Gasflessen - Flessen bundels - Periodieke onderzoek en beproeving | Verplicht van af 1 januari 2025 |
6.2.5
Voorschriften voor niet-UN-drukhouders die niet volgens normen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd
Teneinde rekening te houden met de vooruitgang van wetenschap en techniek of indien geen norm is genoemd in 6.2.2 of 6.2.4, of om rekening te houden met speciale aspecten die niet in een in 6.2.2 of 6.2.4 genoemde norm aan de orde worden gesteld, kan de bevoegde autoriteit het gebruik van een technisch reglement erkennen, dat hetzelfde niveau van veiligheid biedt.
Zodra een in 6.2.2 of 6.2.4 nieuw genoemde norm toegepast kan worden moet de bevoegde autoriteit de erkenning van de relevante technische regelementen intrekken. Er mag een overgangstermijn worden gehanteerd tot de datum van inwerkingtreding van de volgende uitgave van het ADR.
De instantie die de typegoedkeuring afgeeft, moet de procedure voor periodieke onderzoeken aangeven, indien de normen waarnaar in 6.2.2 of 6.2.4 wordt verwezen niet van toepassing zijn of niet moeten worden toegepast.
De bevoegde autoriteit moet aan het UNECE-secretariaat een lijst van de door haar erkende technische reglementen doen toekomen. Veranderingen in de lijst moeten worden doorgegeven. De lijst moet de volgende bijzonderheden omvatten: benaming en datum van het reglement, doelstelling van het reglement en gegevens waar dit verkrijgbaar is. Het secretariaat moet deze informatie openbaar maken op zijn website en de lijst vernieuwen als die wijzigt.
Een norm waarvan is aanvaard dat er in een toekomstige uitgave van het ADR naar wordt verwezen, kan door de bevoegde autoriteit worden toegelaten voor gebruik zonder kennisgeving aan het UNECE-secretariaat.
Aan de voorschriften van 6.2.1, 6.2.3 en aan de hierna volgende voorschriften moet echter zijn voldaan.
Opmerking: Voor deze sectie moeten de verwijzingen naar technische normen in 6.2.1 worden beschouwd als verwijzingen naar technische reglementen.
6.2.5.1
Materialen
De volgende bepalingen bevatten voorbeelden van materialen die gebruikt mogen worden om te voldoen aan de voorschriften voor materialen in 6.2.1.2:
- koolstofstaal voor samengeperste, of vloeibaar gemaakte, of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen alsmede voor stoffen die niet onder klasse 2 vallen en die zijn genoemd in subsectie 4.1.4.1, verpakkingsinstructie P200, tabel 3;
- gelegeerd staal (bijzondere staalsoorten), nikkel, nikkellegering (zoals monel) voor samengeperste, of vloeibaar gemaakte, of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen alsmede voor stoffen die niet onder klasse 2 vallen en in subsectie 4.1.4.1 verpakkingsinstructie P200, tabel 3 vermeld staan;
- koper voor:
- gassen van de classificatiecodes 1 A, 1 O, 1 F en 1 TF, waarvan de vuldruk, herleid tot een temperatuur van 15 °C, niet hoger is dan 2 MPa (20 bar);
- gassen van classificatiecode 2 A en bovendien voor UN 1033 dimethylether, UN 1037 ethylchloride, UN 1063 methylchloride, UN 1079 zwaveldioxide, UN 1085 vinylbromide, UN 1086 vinylchloride en UN 3300 mengsel van ethyleenoxide en kooldioxide met meer dan 87% ethyleenoxide;
- gassen van de classificatiecodes 3 A, 3 O en 3 F;
- aluminiumlegering: zie bijzondere bepaling “a” van verpakkingsinstructie P200 (10) in 4.1.4.1;
- composietmateriaal voor samengeperste, vloeibaar gemaakte, of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen alsmede voor opgeloste gassen;
- synthetische materialen (kunststoffen) voor sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen; en
- glas voor sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van classificatiecode 3 A, - met uitzondering van UN 2187 kooldioxide, sterk gekoeld, vloeibaar, of mengsels met kooldioxide, sterk gekoeld, vloeibaar - , alsmede voor gassen van classificatiecode 3 O.
6.2.5.2
Bedrijfsuitrusting
Gereserveerd
6.2.5.3
Metalen flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen
Bij de beproevingsdruk mag de spanning in het metaal op de plaats van de drukhouder die het meest belast wordt, niet meer bedragen dan 77% van de gegarandeerde minimumrekgrens (Re).
Onder "rekgrens" wordt verstaan: de spanning die bij de proefstaaf een blijvende rek van 2 promille (0,2%), of bij austenitische staalsoorten, 1% van de inspanlengte op de proefstaaf veroorzaakt.
Opmerking: Bij metaalplaat moet de as van de trekproefstukken loodrecht op de walsrichting liggen. De blijvende rek bij breuk moet gemeten worden met proefstukken met cirkelronde doorsnede, waarbij de inspanlengte “l” vijf maal de diameter “d” bedraagt (l=5d); indien proefstukken met rechthoekige doorsnede worden gebruikt, moet de inspanlengte ” l” worden berekend met de formule:
waarin Fo de oorspronkelijke doorsnede van het proefstuk aangeeft.
De drukhouders moeten worden vervaardigd van geschikte materialen, die bij temperaturen tussen -20 °C en +50 °C ongevoelig moeten zijn voor brosse breuk en spanningscorrosie.
De lasverbindingen moeten vakkundig worden uitgevoerd en alle waarborgen van veiligheid bieden.
Aanvullende bepalingen die betrekking hebben op drukhouders vervaardigd van een aluminiumlegering voor samengeperste gassen, vloeibaar gemaakte gassen, opgeloste gassen en drukloze gassen die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters), alsmede op voorwerpen die gas onder druk bevatten met uitzondering van spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen)
6.2.5.4.1
De materialen van de reservoirs van drukhouders van aluminiumlegeringen, welke moeten worden toegelaten, moeten aan de volgende eisen voldoen:
|
A |
B |
C |
D |
Treksterkte, |
49-186 |
196-372 |
196-372 |
343-490 |
Rekgrens, Re, in MPa (=N/mm2) |
10-167 |
59-314 |
137-334 |
206-412 |
Blijvende rek bij breuk |
12-40 |
12-30 |
12-30 |
11-16 |
Buigproef (diameter van het |
n=5 (Rm ≤ 98) n=6 (Rm>98) |
n=6 (Rm ≤ 325) n=7 (Rm >325) |
n=6 (Rm ≤ 325) n=7 (Rm>325) |
n=7 (Rm ≤ 392) n=8 (Rm>392) |
Serienummer van de Aluminium Association* |
1000 |
5000 |
6000 |
2000 |
* Zie “Normen en Gegevens voor Aluminium (Aluminium Standards and Data)”, vijfde uitgave, januari 1976, gepubliceerd door de Aluminium Association, 750 Third Avenue, New York.
De werkelijke eigenschappen zijn afhankelijk van de samenstelling van de betreffende legering en ook van de eindbehandeling van het reservoir van de drukhouder; echter, welke legering ook toegepast wordt, de wanddikte van het reservoir van de drukhouder moet berekend worden met behulp van een van de volgende formules:
waarin
- e = de minimumwanddikte van de drukhouder in mm
- PMPa = beproevingsdruk, in MPa
- Pbar = beproevingsdruk, in bar
- D = de nominale buitendiameter van de drukhouder in mm; en
- Re = de gegarandeerde minimum rekgrens met 0,2% blijvende rek, in MPa (=N/mm2)
Daarenboven mag de waarde van de minimaal gegarandeerde rekgrens (Re) die in de formule voorkomt, in geen geval groter zijn dan 0,85 maal de waarde van de minimaal gegarandeerde treksterkte (Rm), welke legering ook toegepast wordt.
Opmerking 1: Bovenstaande kenmerken zijn gebaseerd op de tot nu toe opgedane ervaring met de volgende materialen voor drukhouders:
- Kolom A: aluminium, ongelegeerd, 99,5% zuiver;
- Kolom B: legeringen van aluminium en magnesium;
- Kolom C: legeringen van aluminium, silicium en magnesium, bijv. ISO/R 209-Al-Si-Mg (Aluminium Association 6351);
- Kolom D: legeringen van aluminium, koper en magnesium.
Opmerking 2: De blijvende rek bij breuk wordt gemeten met behulp van proefstukken met cirkelronde doorsnede, waarbij de lengte l tussen de meetpunten vijf maal de diameter d bedraagt (l = 5d); indien proefstukken met rechthoekige doorsnede worden gebruikt, moet de lengte tussen de meetpunten worden berekend met de formule:
waarin Fo de oorspronkelijke doorsnede van het proefstuk is.
Opmerking 3:
- De buigproef (zie figuur) moet worden uitgevoerd op een ringvormig monster dat uit de drukhouder is gesneden en in twee gelijke delen is verdeeld met een breedte van 3e, maar in geen geval minder dan 25 mm. De monsters mogen slechts aan de randen (machinaal) worden bewerkt.
- De buigproef moet worden uitgevoerd tussen een buigstempel met een diameter (d) en twee oplegrollen, welke door een afstand van (d + 3 e) gescheiden zijn. Tijdens de beproeving mogen de binnenzijden niet verder van elkaar verwijderd zijn dan de diameter van het buigstempel.
- Het monster mag geen scheuren vertonen als het aan de binnenkant tegen het buigstempel is gebogen, totdat de afstand tussen de binnenvlakken niet groter is dan de diameter van het buigstempel.
- De verhouding (n) tussen de diameter van het buigstempel en de dikte van het monster moet overeenkomen met de in de tabel opgegeven waarden.
Afbeelding van de buigproef
6.2.5.4.2
Een geringere minimumwaarde van de rek is toelaatbaar onder de voorwaarde dat door een aanvullende beproeving, goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van het land van fabricage van de drukhouders, het bewijs geleverd is, dat de veiligheid voor het vervoer verzekerd is onder dezelfde voorwaarden als voor de houders, die volgens de eisen van de tabel onder 6.2.5.4.1 (zie ook EN ISO 7866:2012 + A1:2020) vervaardigd zijn.
6.2.5.4.3
De wanddikte van drukhouders moet op de dunste plaats de volgende zijn:
- indien de diameter van de drukhouder minder is dan 50 mm: niet minder dan 1,5 mm;
- indien de diameter van de drukhouder tussen 50 en maximaal 150 mm ligt: niet minder dan 2 mm; en
- indien de diameter van de drukhouder meer is dan 150 mm: niet minder dan 3 mm.
6.2.5.4.4
De bodems van de drukhouders moeten een halfcirkelvormig-, halfellipsvormig- of een korfboogprofiel bezitten; ze moeten dezelfde veiligheid bieden als het lichaam van de drukhouder.
6.2.5.5
Drukhouders van composietmaterialen
Van flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen vervaardigd van composiet materiaal, moet de constructie zodanig zijn, dat de verhouding tussen barstdruk en beproevingsdruk tenminste een waarde heeft van:
- 1,67 bij radiaal omwikkelde drukhouders;
- 2,00 bij volledig omwikkelde drukhouders.
6.2.5.6
Gesloten cryo-houders
De volgende voorschriften gelden voor de constructie van gesloten cryo-houders voor sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen:
6.2.5.6.1
Worden niet-metallische materialen gebruikt, dan moeten deze bij de laagste bedrijfstemperatuur van de drukhouders en hun armaturen ongevoelig zijn voor brosse breuk.
6.2.5.6.2
De drukontlastingsinrichtingen moeten van een zodanige constructie zijn, dat zij ook bij hun laagste bedrijfstemperatuur nog perfect functioneren.
Het betrouwbare functioneren bij deze temperatuur moet worden vastgesteld en gecontroleerd, door elke inrichting of een prototype van de inrichtingen van hetzelfde ontwerptype te beproeven.
6.2.5.6.3
De openingen en drukontlastingsinrichtingen van de drukhouders moeten van een zodanig ontwerp zijn, dat uitspatten van vloeistof wordt verhinderd.
6.2.6
Algemene voorschriften voor spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen), alsmede voor patronen voor brandstofcellen die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten.
6.2.6.1
Ontwerp en constructie
6.2.6.1.1
UN 1950 (Zie tabel A) spuitbussen, die slechts een gas of een gasmengsel bevatten en UN 2037 (zie tabel A) houders, klein, met gas (gaspatronen) moeten van metaal worden vervaardigd.
Hiervan zijn uitgezonderd spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen) met een inhoud van ten hoogste 100 ml voor UN 1011 butaan.
De andere spuitbussen van UN 1950 (Zie tabel A) moeten worden vervaardigd van metaal, kunststof of glas.
Metalen houders met een buitendiameter van tenminste 40 mm moeten een holle bodem hebben;
6.2.6.1.2
De inhoud mag voor houders van metaal niet meer bedragen dan 1000 ml en 500 ml voor houders van kunststof of glas;
6.2.6.1.3
Ieder prototype van een houder (spuitbus of gaspatroon) moet, alvorens hij in gebruik wordt genomen, voldoen aan een hydraulische drukproef overeenkomstig 6.2.6.2.
6.2.6.1.4
De afsluitventielen en de verstuivingsinrichtingen van UN 1950 (Zie tabel A) spuitbussen alsmede de afsluitventielen van UN 2037 (Zie tabel A) houders, klein, met gas (gaspatronen) moeten een volledige afsluiting van de houders waarborgen en beschermd worden tegen ieder ontijdig openen.
Afsluitventielen en verstuivingsinrichtingen, die slechts als gevolg van de inwendige druk sluiten, mogen niet worden toegelaten.
6.2.6.1.5
De inwendige druk van spuitbussen bij 50 °C mag niet meer bedragen dan 1,2 MPa (12 bar) bij gebruik van brandbare vloeibare gassen, 1,32 MPa (13,2 bar) voor niet-brandbare vloeibare gassen en 1,5 MPa (15 bar) als het gaat om niet-brandbaar samengeperste of opgeloste gassen.
In geval van een mengsel van verschillende gassen is de strengste grenswaarde van toepassing.
Spuitbussen moeten zodanig zijn gevuld dat de vloeibare fase bij 50 °C niet meer bedraagt dan 95% van hun inhoud. Kleine houders met gas (gaspatronen) moeten voldoen aan de beproevingsdruk- en vullingsvoorschriften van P200 van 4.1.4.1.
Daarnaast mag het product van de beproevingsdruk en de waterinhoud niet meer bedragen dan 30 bar⋅liter voor vloeibaar gemaakte gassen of 54 bar⋅liter voor samengeperste gassen en de beproevingsdruk mag niet meer bedragen dan 250 bar voor vloeibaar gemaakte gassen of 450 bar voor samengeperste gassen.
6.2.6.2
Hydraulische drukproef
6.2.6.2.1
De toe te passen inwendige druk (beproevingsdruk) moet 1,5 maal de inwendige druk bij 50 oC, tenminste echter 1 MPa (10 bar) bedragen;
6.2.6.2.2
Op minstens 5 ledige houders van elk model moeten hydraulische drukproeven worden uitgevoerd:
- tot de voorgeschreven beproevingsdruk, waarbij noch lekkage, noch zichtbare blijvende vervorming mag optreden;
- tot het optreden van lekkage of tot het barsten, waarbij eerst de eventueel holle bodem bol moet worden en de houder pas bij een druk van minimaal 1,2 maal de beproevingsdruk lek mag worden of mag barsten.
6.2.6.3.1
Beproeving in het warmwaterbad
6.2.6.3.1.1
De temperatuur van het waterbad en de duur van de beproeving moeten zodanig zijn dat de inwendige druk een waarde bereikt die bereikt zou zijn bij 55 °C (50 °C indien de vloeistoffase 95% van de inhoud van de spuitbus, gaspatroon of brandstofcelpatroon bij 50 °C niet overschrijdt).
Indien de inhoud gevoelig is voor warmte of indien de spuitbussen, gaspatronen of brandstofcelpatronen zijn vervaardigd van een kunststof materiaal dat week wordt bij deze beproevingstemperatuur, moet de temperatuur van het bad worden ingesteld op 20 °C tot 30 °C maar moet bovendien één op de 2000 spuitbussen, gaspatronen of brandstofcelpatronen worden beproefd bij de hogere temperatuur.
6.2.6.3.1.2
Er mag geen lekkage of blijvende vervorming van een spuitbus, gaspatroon of brandstofcelpatroon optreden, behalve dat een kunststof spuitbus, gaspatroon of brandstofcelpatroon als gevolg van verweking kan worden vervormd, op voorwaarde dat deze niet lekt.
6.2.6.3.2
Alternatieve methoden
Indien goedgekeurd door de bevoegde autoriteit mag gebruik worden gemaakt van alternatieve methoden die een equivalent veiligheidsniveau verschaffen, onder voorwaarde dat aan de voorschriften van 6.2.6.3.2.1 en, naar gelang van toepassing, 6.2.6.3.2.2 of 6.2.6.3.2.3 wordt voldaan.
6.2.6.3.2.1
Kwaliteitssysteem
Vullers van spuitbussen, gaspatronen of brandstofcelpatronen en fabrikanten van onderdelen moeten beschikken over een kwaliteitssysteem.
Het kwaliteitssysteem moet voorzien in de uitvoering van procedures die garanderen dat alle spuitbussen, gaspatronen en brandstofcelpatronen die lekken of vervormd zijn worden afgekeurd en niet ten vervoer worden aangeboden.
Het kwaliteitssysteem moet het volgende omvatten:
- een beschrijving van de organisatiestructuur en verantwoordelijkheden;
- de instructies die zullen worden gebruikt voor het relevante onderzoek en de beproeving, de kwaliteitscontrole, de kwaliteitsborging en het beheer van de processen;
- dossiers inzake de kwaliteit, zoals onderzoeksrapporten, beproevingsgegevens, ijkingsgegevens en certificaten;
- beoordelingen door de bedrijfsleiding om de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem te waarborgen;
- een proces ter verificatie van documenten en hun herziening;
- een middel ter verificatie van niet-conforme spuitbussen, gaspatronen en brandstofcelpatronen;
- opleidingsprogramma’s en kwalificatieprocedures voor het betrokken personeel; en
- procedures om te waarborgen dat het eindproduct niet beschadigd is.
Er moeten eerste en periodieke controles worden uitgevoerd ten genoegen van de bevoegde autoriteit.
Deze controles moeten waarborgen dat het goedgekeurde systeem geschikt en efficiënt is en blijft.
Alle voorgenomen wijzigingen in het goedgekeurde systeem moeten vooraf aan de bevoegde autoriteit worden medegedeeld.
6.2.6.3.2.2
Spuitbussen
6.2.6.3.2.2.1
Proefpersing en dichtheidsproef van spuitbussen vóór het vullen
Elke lege spuitbus moet worden onderworpen aan een druk gelijk aan of hoger dan de hoogste in de gevulde spuitbus verwachte druk bij 55 °C (50 °C indien de vloeistoffase 95 % van de inhoud van de houder bij 50 °C niet overschrijdt).
Deze druk moet ten minste twee derde van de ontwerpdruk van de spuitbus bedragen.
Indien een spuitbus bij de beproevingsdruk tekenen van lekkage met een omvang gelijk aan of groter dan 3,3 x 10-2 mbar.l.s-1, vervorming of een ander gebrek vertoont, moet deze worden afgekeurd.
6.2.6.3.2.2.2
Beproeving van de spuitbussen na het vullen
Vóór het vullen moet de vuller waarborgen dat de krimpinstallatie juist is afgesteld en dat het voorgeschreven drijfgas wordt gebruikt.
Alle gevulde spuitbussen moeten worden gewogen en een dichtheidsproef ondergaan.
De installatie voor het detecteren van lekkage moet voldoende gevoelig zijn om een lekkage met een omvang van 2,0 x 10-2 mbar.l.s-1 bij 20 °C te detecteren.
Alle gevulde spuitbussen die tekenen vertonen van lekkage, vervorming of overgewicht moeten worden afgekeurd.
6.2.6.3.2.3
Gaspatronen en brandstofcelpatronen
6.2.6.3.2.3.1
Proefpersing van gaspatronen en brandstofcelpatronen
Elke gaspatroon of brandstofcelpatroon moet worden onderworpen aan een beproevingsdruk gelijk aan of hoger dan de hoogste in de gevulde houder verwachte druk bij 55 °C (50 °C indien de vloeistoffase 95% van de inhoud van de houder bij 50 °C niet overschrijdt).
Deze beproevingsdruk komt overeen met de voor de gaspatroon of brandstofcelpatroon voorgeschreven beproevingsdruk en moet ten minste twee derde van de ontwerpdruk van de gaspatroon of brandstofcelpatroon bedragen.
Indien een gaspatroon of brandstofcelpatroon bij de beproevingsdruk tekenen van lekkage met een omvang gelijk aan of groter dan 3,3 × 10-2 mbar·l·s-1, vervorming of een ander gebrek vertoont, moet deze worden afgekeurd.
6.2.6.3.2.3.2
Dichtheidsproef van gaspatronen en brandstofcelpatronen
Vóór het vullen en afdichten moet de vuller waarborgen dat eventuele afsluitingen op de juiste wijze worden verricht en dat de afdichtingsinstallatie die daarvoor wordt gebruikt, juist is afgesteld en dat het voorgeschreven gas wordt gebruikt.
Alle gevulde gaspatronen en brandstofcelpatronen moeten worden gecontroleerd op de juiste gasmassa en een dichtheidsproef ondergaan.
De installatie voor het detecteren van lekkage moet voldoende gevoelig zijn om een lekkage met een omvang van 2,0 x 10-3 mbar.l.s-1 bij 20 °C te detecteren.
Alle gevulde gaspatronen en brandstofcelpatronen met een gasmassa die niet overeenstemt met de opgegeven grenswaarden of die tekenen vertonen van lekkage of vervorming, moeten worden afgekeurd.
6.2.6.3.3
Met goedkeuring van de bevoegde autoriteit zijn spuitbussen en houders, klein, met gas niet onderworpen aan de voorschriften van 6.2.6.3.1 en 6.2.6.3.2, indien vereist is dat zij steriel zijn, maar waarop de beproeving in het waterbad een ongunstige invloed zou kunnen hebben, onder voorwaarde dat:
- zij een niet brandbaar gas bevatten en ofwel
- andere stoffen bevatten die bestanddelen zijn van farmaceutische producten voor medische, veterinaire of soortgelijke doeleinden;
- andere stoffen bevatten die worden gebruikt bij het productieproces van farmaceutische producten; dan wel
- worden gebruikt in medische, veterinaire of soortgelijke toepassingen;
- bij het gebruik van alternatieve methoden door de fabrikant een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt bereikt voor detectie van lekkage en drukbestendigheid, zoals heliumdetectie en beproeving in het waterbad van een statistische steekproef van ten minste 1 op 2000 van elke charge van de productie; en
- zij in het geval van farmaceutische producten overeenkomstig a) i) en iii) hierboven worden vervaardigd in opdracht van een nationale gezondheidsdienst.
Indien voorgeschreven door de bevoegde autoriteit moeten de principes worden gevolgd van Good Manufacturing Practice (GMP), opgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie [World Health Organization (WHO)]*.
* WHO-publicatie “Quality assurance of pharmaceuticals. A compendium of guidelines and related materials. Volume 2: Good manufacturing practices and inspection”. (Kwaliteitsborging van farmaceutische producten, een compendium van richtlijnen en verwante gegevens. Deel 2: goede procedures voor de fabricage en inspectie)
6.2.6.4
Verwijzing naar normen
Aan de bepalingen van deze sectie wordt geacht te zijn voldaan, indien de volgende norm wordt toegepast:
- voor UN 1950 (Zie tabel A) spuitbussen: Bijlage bij de Richtlijn van de Raad 75/324/EEG*, zoals gewijzigd en van toepassing op de datum van fabricage;
- voor UN 2037 (Zie tabel A) houders, klein, met gas (gaspatronen), die UN 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g., bevatten: EN 417:2012 Niet hervulbare, metalen gaspatronen voor vloeibaar gemaakte gassen, met of zonder afsluitventiel, voor gebruik met draagbare toestellen - Constructie, inspectie, beproeving en het merken;
- voor UN 2037 (Zie tabel A) houders, klein, met gas (gaspatronen) die niet-giftige, niet-ontvlambare samengeperste of vloeibaar gemaakte gassen bevatten: EN 16509:2014 Verplaatsbare gasflessen – Niet-hervulbare, kleine verplaatsbare, stalen flessen met een inhoud van ten hoogste 120 ml die samengeperste of vloeibaar gemaakte gassen bevatten (compacte flessen) – Ontwerp, constructie, vulling en beproeving. Naast de door deze norm voorgeschreven merktekens moet de gaspatroon zijn voorzien van het opschrift "UN 2037/EN 16509".
* Richtlijn 75/324/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 mei 1975, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten (van de Europese Gemeenschappen) betreffende aerosolen, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L147 van 9 juni 1975