Skip to main content

VERPAKKINGSINSTRUCTIE P200

 P200     VERPAKKINGSINSTRUCTIE     P200

Type verpakkingen: Flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen Flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen zijn toegestaan, onder voorwaarde dat aan de bijzondere verpakkingsvoorschriften van 4.1.6, aan de onder (1) t/m (9) hieronder genoemde voorschriften en, indien genoemd in de kolom "Bijzondere verpakkingsvoorschriften" van tabel 1, 2 of 3, aan de desbetreffende bijzondere verpakkingsvoorschriften genoemd onder (10) hieronder wordt voldaan:

Algemeen

  1. Drukhouders moeten zodanig gesloten en dicht zijn dat zij het ontsnappen van de gassen verhinderen;

  2. Drukhouders die giftige stoffen bevatten met een LC50-waarde van ten hoogste 200 ml/m3 (ppm) zoals
    gespecificeerd in de tabel, mogen niet van een drukontlastingsinrichting zijn voorzien. UN-drukhouders voor het vervoer van UN 1013 kooldioxide en UN 1070 distikstofoxide moeten voorzien zijn van
    drukontlastingsinrichtingen;

  3. De volgende drie tabellen behandelen samengeperste gassen (Tabel 1), vloeibaar gemaakte en opgeloste gassen (Tabel 2) en stoffen die niet onder klasse 2 vallen (Tabel 3). Zij verschaffen:
    1. het UN-nummer, de benaming en omschrijving, alsmede de classificatiecode van de stof;
    2. de LC50-waarde voor giftige stoffen;
    3. de typen drukhouders die voor de stof zijn toegestaan, aangegeven door de letter “X “;
    4. het maximale beproevingsinterval voor periodiek onderzoek van de drukhouders;
      Opmerking: Bij drukhouders waarvoor gebruikgemaakt is van composietmaterialen is het maximale beproevingsinterval 5 jaar. Het beproevingsinterval kan worden verlengd overeenkomstig de specificaties in de tabellen 1 en 2 (d.w.z. tot 10 jaar), indien goedgekeurd door de bevoegde autoriteit of de door die autoriteit aangewezen instantie die de typegoedkeuring heeft afgegeven.
    5. de minimale beproevingsdruk van de drukhouders;
    6. de hoogste bedrijfsdruk van de drukhouders voor samengeperste gassen (wanneer geen waarde is opgegeven mag de bedrijfsdruk ten hoogste twee derde van de beproevingsdruk bedragen) of de maximale vullingsgraad (-graden), afhankelijk van de beproevingsdruk(ken) voor vloeibaar gemaakte en opgeloste gassen;
    7. bijzondere verpakkingsbepalingen die stofspecifiek zijn
      Beproevingsdruk, vullingsgraden en vulvoorschriften

  4. De minimaal vereiste beproevingsdruk bedraagt 1 MPa (10 bar);

  5. In geen geval mogen drukhouders worden gevuld boven de in de volgende voorschriften toegestane
    grenswaarde:
    1. Voor samengeperste gassen mag de bedrijfsdruk ten hoogste 2/3 van de beproevingsdruk van de
      drukhouders bedragen. Beperkingen ten aanzien van deze bovengrens voor de bedrijfsdruk worden opgelegd door bijzondere verpakkingsbepaling “(10)o”. In geen geval mag de inwendige druk bij 65o C de beproevingsdruk overschrijden.
    2. Voor onder hoge druk vloeibaar gemaakte gassen moet de vullingsgraad zodanig zijn dat de evenwichtsdruk bij 65° C niet meer bedraagt dan de beproevingsdruk van de drukhouders.
      Het gebruik van andere beproevingsdrukken en vullingsgraden dan die welke in de tabel zijn aangegeven, is toegestaan, - tenzij bijzonder verpakkingsvoorschrift “(10)o” van toepassing is -, onder voorwaarde dat:
      1. aan het criterium van bijzonder verpakkingsvoorschrift “(10)r”, voor zover van toepassing, is voldaan;
        of
      2. in alle andere gevallen aan bovengenoemd criterium is voldaan.
        Voor onder hoge druk vloeibaar gemaakte gassen en gasmengsels, waarvoor geen relevante gegevens beschikbaar zijn: FR = 8,5 x 10-4 x dg x Ph

        waarbij
        FR = maximale vullingsgraad

        dg = dichtheid van het gas (bij 15 °C, 1 bar) (in kg/m3)
        Ph =minimale beproevingsdruk (in bar)

        Indien de dichtheid van het gas niet bekend is, moet de maximale vullingsgraad als volgt worden bepaald:

        P200 1




        waarbij
        FR = maximale vullingsgraad
        Ph = minimale beproevingsdruk (in bar)
        MM = moleculaire massa (in g/mol)
        R = 8,31451 x 10-2 bar.l.mol-1m.K-1 (gasconstante).

        Voor gasmengsels moet de gemiddelde moleculaire massa worden genomen, rekening houdend met de volumetrische concentraties van de afzonderlijke componenten;

    3. Voor onder lage druk vloeibaar gemaakte gassen moet de maximale massa van de inhoud per liter
      waterinhoud gelijk zijn aan 0,95 maal de dichtheid van de vloeibare fase bij 50 oC; bovendien mag de vloeibare fase de drukhouder bij een temperatuur tot ten hoogste 60 oC niet geheel vullen. De
      beproevingsdruk van de drukhouder moet ten minste gelijk zijn aan de dampdruk (absoluut) van de vloeistof bij 65o C, minus 100 kPa (1bar).

      Voor onder lage druk vloeibaar gemaakte gassen en gasmengsels, waarvoor geen relevante gegevens beschikbaar zijn, moet de maximale vullingsgraad als volgt worden bepaald:

      FR = (0,0032 x BP - 0,24) x d1

      waarbij
      FR = maximale vullingsgraad
      BP = kookpunt (in Kelvin)
      d1 = dichtheid van de vloeistof bij het kookpunt (in kg/l)

    4. Voor UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, zie (10), bijzondere
      verpakkingsbepaling “p”.

    5. Voor vloeibaar gemaakte gassen in combinatie met samengeperste gassen moeten beide componenten – zowel het vloeibaar gemaakte gas als het samengeperste gas – in aanmerking worden genomen bij de berekening van de inwendige druk in de drukhouder.

      De maximale massa van de inhoud per liter waterinhoud mag niet hoger zijn dan 0,95 maal de dichtheid van de vloeibare fase bij 50° C; bovendien mag de vloeibare fase de drukhouder bij een temperatuur tot ten hoogste 60° C niet geheel vullen.

      Wanneer de houders gevuld zijn, mag de inwendige druk bij 65° C niet meer bedragen dan de
      beproevingsdruk van de drukhouders. De dampdrukken en volumetrische expansies van alle stoffen in de drukhouders moeten in aanmerking worden genomen.

      Indien geen gegevens uit beproevingen beschikbaar zijn, moeten de volgende stappen worden afgewerkt:
      1. Berekening van de dampdruk van het vloeibaar gemaakte gas en de partiële druk
        van het samengeperste gas bij 15 °C (vultemperatuur);
      2. Berekening van de volumetrische expansie van de vloeibare fase door
        opwarming van 15 °C tot 65 °C en berekening van het resterende volume voor de
        gasfase;
      3. Berekening van de partiële druk van het samengeperste gas bij 65 °C rekening
        houdend met de volumetrische expansie van de vloeibare fase;
        Opmerking: Er moet rekening worden gehouden met de samenpersbaarheidsfactor
        van het samengeperste gas bij 15 °C en 65 °C.
      4. Berekening van de dampdruk van het vloeibaar gemaakte gas bij 65 °C;
      5. De totale druk is de som van de dampdruk van het vloeibaar gemaakte gas en
        de partiële druk van het samengeperste gas bij 65 °C;
      6. Inachtneming van de oplosbaarheid van het samengeperste gas bij 65 °C in de
        vloeibare fase;
        De beproevingsdruk van de drukhouder moet ten minste gelijk zijn aan de berekende totale druk minus 100 kPa (1bar).
        Indien de oplosbaarheid van het samengeperste gas in de vloeistoffase niet bekend is voor de berekening kan de beproevingsdruk worden berekend zonder de gasoplosbaarheid (subparagraaf vi)) in aanmerking te nemen.

  6. Een andere beproevingsdruk en vullingsgraad mag worden gebruikt, onder voorwaarde dat zij voldoen aan de in de paragrafen (4) en (5) hierboven genoemde algemene voorschriften;

  7. Een andere beproevingsdruk en vullingsgraad mag worden gebruikt, onder voorwaarde dat zij voldoen aan de in de paragrafen (4) en (5) hierboven genoemde algemene voorschriften;
    1. Het vullen van drukhouders mag alleen worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel in speciaal  toegeruste centra onder gebruikmaking van geschikte procedures.
      De procedures moeten de volgende controles omvatten:
      1. overeenstemming van de houders en toebehoren met het ADR;
      2. compatibiliteit van de houders en toebehoren met het te vervoeren product;
      3. afwezigheid van beschadiging die invloed zou kunnen hebben op de veiligheid;
      4. aanhouden van de vulverhouding of vuldruk, al naar gelang;
      5. voorgeschreven kenmerken en aanduidingen.
    2. LPG bedoeld om in flessen te worden gevuld moet van hoge kwaliteit zijn; deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld indien deze LPG voldoet aan de beperkingen voor bijtende werking als vastgelegd in ISO 9162:1989.

Periodieke onderzoeken

  1. Hervulbare drukhouders moeten worden onderworpen aan periodieke onderzoeken volgens de voorschriften van 6.2.1.6 resp. 6.2.3.5.

  2. Indien bijzondere bepalingen voor bepaalde stoffen niet in de tabellen hieronder voorkomen, moeten periodieke onderzoeken worden uitgevoerd:
    1. elke 5 jaar in het geval van drukhouders, bestemd voor het vervoer van gassen van de classificatiecodes 1T, 1TF, 1TO, 1TC, 1TFC, 1TOC, 2T, 2TO, 2TF, 2TC, 2TFC, 2TOC, 4A, 4F en 4TC;
    2. elke 5 jaar in het geval van drukhouders bestemd voor het vervoer van stoffen van andere klassen;
    3. elke 10 jaar in het geval van drukhouders, bestemd voor het vervoer van gassen van de classificatiecodes 1A, 1O, 1F, 2A, 2O en 2F.

Bij drukhouders waarvoor gebruikgemaakt is van composietmaterialen bedraagt het maximale
beproevingsinterval 5 jaar. Het beproevingsinterval kan worden verlengd overeenkomstig de specificaties in de tabellen 1 en 2 (d.w.z. tot 10 jaar), indien goedgekeurd door de bevoegde autoriteit of de door die autoriteit aangewezen instantie die de typegoedkeuring heeft afgegeven.

Bijzondere verpakkingsvoorschriften

  1. Materiaalcompatibiliteit (voor gassen zie ISO 11114-1:1997 en ISO 11114-2:2000)
    a: Drukhouders van een aluminiumlegering mogen niet worden gebruikt.
    b: Koperen afsluiters mogen niet worden gebruikt.
    c: Delen van metaal, die met de inhoud in contact komen, mogen ten hoogste 65% koper bevatten.
    d: Indien stalen drukhouders of composiet drukhouders met stalen binnenbekleding worden gebruikt, zijn alleen die drukhouders toegestaan die voorzien zijn van het merkteken "H" overeenkomstig 6.2.2.7.4 p).

Voorschriften voor giftige stoffen met een LC50-waarde minder dan of gelijk aan 200 ml/m3 (ppm)

  1. Uitlopen van afsluitventielen moeten zijn voorzien van drukbestendige, gasdichte stoppen of doppen die zijn voorzien van schroefdraad die past bij die van de uitlopen van de afsluitventielen en die zijn vervaardigd van een materiaal dat niet door de inhoud van de drukhouder kan worden aangetast.

    Elke fles in een batterij moet zijn uitgerust met een eigen afsluiter, die tijdens het vervoer gesloten moet
    zijn.

    Na het vullen moet de verzamelleiding worden leeggemaakt, gereinigd en afgedicht worden.
    Flessenbatterijen die UN 1045 fluor, samengeperst, bevatten mogen zijn uitgerust met scheidings-ventielen op groepen van flessen met een totale waterinhoud van ten hoogste 150 liter, in plaats van scheidingsventielen op elke fles.

    Flessen en afzonderlijke flessen in een batterij moeten een beproevingsdruk bezitten hoger dan of gelijk
    aan 200 bar en een minimumwanddikte van 3,5 mm voor aluminium legeringen of 2 mm voor staal.

    Afzonderlijke flessen die niet aan dit voorschrift voldoen, moeten worden vervoerd in een stijve
    buitenverpakking die de fles en de armaturen daarvan voldoende beschermt en die voldoet aan het
    prestatieniveau voor verpakkingsgroep I.

    Drukvaten moeten een minimale wanddikte bezitten zoals vastgelegd door de bevoegde autoriteit.

    Drukhouders mogen niet voorzien worden van een drukontlastingsinrichting.

    De maximale waterinhoud van flessen en afzonderlijke flessen in een batterij moet worden beperkt tot 85 liter.

    Elk afsluitventiel moet in staat zijn om bestand te zijn tegen de beproevingsdruk van de drukhouder en moet rechtstreeks met de drukhouder zijn verbonden door een tapse schroefdraad of op een andere wijze die voldoet aan de voorschriften van ISO 10692-2:2001.

    Elk afsluitventiel moet hetzij van het pakkingloze type zijn met een niet-geperforeerd diafragma, hetzij van een type dat lekkage door of langs de pakking verhindert.

    Vervoer in capsules is niet toegestaan.

    Elke drukhouder moet na het vullen op lekkage beproefd worden.

    Voorschriften voor specifieke gassen
  2. UN 1040 (1,2) Ethyleenoxide mag ook worden verpakt in hermetisch afgedichte glazen of metalen
    binnenverpakkingen, die op afdoende wijze door middel van opvulmateriaal in kartonnen, houten of metalen kisten of dozen worden beschermd en voldoen aan het prestatieniveau voor verpakkingsgroep I.

    De maximaal toegestane hoeveelheid in elke glazen binnenverpakking is 30 g en de maximaal toegestane hoeveelheid in elke metalen binnenverpakking is 200 g. Na het vullen moet van elke binnenverpakking vastgesteld worden of deze lekvrij is door de binnenverpakking in een warmwaterbad te plaatsen bij een temperatuur en gedurende voldoend lange tijd om te waarborgen dat een inwendige druk bereikt wordt, die gelijk is aan de dampdruk van ethyleenoxide bij 55 °C.

    De grootste netto massa in een buitenverpakking mag niet meer bedragen dan 2,5 kg.

  3. Drukhouders moeten worden gevuld tot een bedrijfsdruk van ten hoogste 5 bar.

  4. Flessen en afzonderlijke flessen in een batterij mogen niet meer dan 5 kg van het gas bevatten. Indien
    batterijen die UN 1045 fluor, samengeperst, bevatten, in groepen flessen zijn verdeeld overeenkomstig
    bijzonder verpakkingsvoorschrift "k", dan mag elke groep niet meer dan 5 kg van het gas bevatten.

  5. In geen geval mag de in de tabellen aangegeven bedrijfsdruk of vullingsgraad overschreden worden.

  6. Voor UN 1001 acetyleen, opgelost en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij: Flessen moeten worden gevuld met een homogeen, monolithisch, poreus materiaal; de bedrijfsdruk en de hoeveelheid acetyleen mogen niet meer bedragen dan de in de toelating of in ISO-norm 38071:2000, ISO-norm 3807-2:2000 of ISO 3807:2013 voorgeschreven waarden, al naar gelang.

    Voor UN 1001 acetyleen, opgelost: Flessen moeten een hoeveelheid aceton of geschikt oplosmiddel
    bevatten zoals gespecificeerd in de toelating (zie ISO-norm 3807-1:2000, ISO-norm 3807-2:2000 of ISO
    3807:2013 al naar gelang); flessen die middels een verzamelleiding gekoppeld zijn, moeten verticaal vervoerd worden.

    Een andere mogelijkheid voor UN 1001 acetyleen, opgelost, is: Flessen die geen UN-drukhouders zijn,
    mogen worden gevuld met een niet-monolithisch, poreus materiaal; de bedrijfsdruk, de hoeveelheid
    acetyleen en de hoeveelheid oplosmiddel mogen niet meer bedragen dan de in de toelating voorgeschreven waarden.

    De maximale termijn tussen de periodieke onderzoeken van de flessen mag niet meer bedragen dan vijf jaar.

  7. Uitlopen van afsluiters van drukhouders bestemd voor het vervoer van pyrofore gassen of van brandbare
    gasmengsels met meer dan 1% pyrofore bestanddelen, moeten van gasdichte stoppen of doppen zijn
    voorzien, die moeten zijn vervaardigd van materiaal dat niet door de inhoud van de drukhouder aangetast kan worden.

    Indien deze drukhouders door middel van een verzamelleiding een batterij vormen, moet elk van de drukhouders voorzien zijn van een afzonderlijk afsluitventiel dat tijdens het vervoer gesloten moet zijn en de uitloop van de afsluiter van de verzamelleiding moet voorzien zijn van een drukbestendige
    gasdichte stop of dop.

    Gasdichte blindstoppen of doppen moeten zijn voorzien van schroefdraad die past bij die van de uitloop van de afsluitventielen. Vervoer in capsules is niet toegestaan.

  8. De vullingsgraad van dit gas moet zodanig worden beperkt dat de druk, indien volledige ontleding optreedt, twee derde van de proefdruk van de drukhouder niet overschrijdt.

ra: Dit gas mag ook in capsules worden verpakt onder de volgende voorwaarden:

    1. De gasmassa mag niet meer bedragen dan 150 g per capsule;
    2. De capsules moeten vrij zijn van defecten die de sterkte kunnen schaden;
    3. De dichtheid van de sluiting moet worden gewaarborgd door een aanvullende voorziening (dop,
      kroonkurk, zegel, band, enz.) die in staat is elke lekkage van de sluiting tijdens het vervoer te
      verhinderen;
    4. De capsules moeten worden geplaatst in een buitenverpakking van voldoende sterkte. Een collo mag niet meer wegen dan 75 kg.
  1. Drukhouders van een aluminiumlegering moeten zijn:
    1. uitgerust met uitsluitend messing of roestvast stalen afsluitventielen; en
    2. gereinigd met het oog op verontreiniging door koolwaterstoffen en niet verontreinigd zijn met olie. UNdrukhouders moeten worden gereinigd volgens ISO-norm 11621:1997.

ta: Er mogen andere criteria worden gebruikt voor het vullen van gelaste stalen flessen bestemd voor het
vervoer van stoffen van UN-nummer 1965:

a. met toestemming van de bevoegde autoriteiten van de landen waar het vervoer plaatsvindt; en

b. in overeenstemming met de voorschriften van de nationale regels of een norm, erkend door de
bevoegde autoriteiten.

Indien de criteria voor het vullen verschillend zijn van die in P200(5), moet het vervoersdocument de
vermelding “Vervoer volgens verpakkingsinstructie P200, bijzondere verpakkingsvoorschrift ”ta” bevatten, alsmede de aanduiding van de referentietemperatuur die is gebruikt voor de berekening van de vullingsgraad.

Periodiek onderzoek

  1. De termijn tussen de periodieke beproevingen mag voor drukhouders van aluminiumlegeringen naar 10 jaar worden uitgebreid. Deze afwijking mag alleen worden toegepast op UN-drukhouders, indien de legering van de drukhouder onderworpen is aan spanningscorrosiebeproeving zoals gespecificeerd in ISO-norm 7866:2012 + Cor 1:2014.

ua: De termijn tussen de periodieke beproevingen mag voor flessen van aluminiumlegeringen en batterijen van dergelijke flessen tot 15 jaar worden uitgebreid mits de voorschriften van paragraaf (13) van deze verpakkingsinstructie worden toegepast. Dit geldt evenwel niet voor flessen die zijn gemaakt van aluminiumlegering AA 6351.

Voor mengsels mag dit voorschrift "ua" worden toegepast onder voorwaarde dat in tabel 1 of 2 “ua” is toegewezen aan elk afzonderlijk gas in het mengsel

    1. De termijn tussen onderzoeken voor stalen flessen, met uitzondering van hervulbare stalen flessen voor de UN-nummers 1011, 1075, 1965, 1969 of 1978, mag worden verhoogd tot 15 jaar:
      a) met de instemming van de bevoegde autoriteit(en) van het/de land(en) waar het periodiek onderzoek en het vervoer plaatsvinden; en
      b) in overeenstemming met de voorschriften van een technisch reglement of een norm erkend door de bevoegde autoriteit.
    2. Voor hervulbare gelaste stalen flessen voor de UN-nummers 1011, 1075, 1965, 1969 of 1978 mag de termijn worden verhoogd tot 15 jaar, indien de bepalingen van paragraaf (12) van deze
      verpakkingsinstructie worden toegepast.

va: Voor naadloze stalen flessen uitgerust met restdrukventielen (zie opmerking hieronder) die zijn ontworpen en beproefd overeenkomstig EN ISO 15996:2005 + A1:2007 of EN ISO 15996:2017 en voor batterijen van naadloze stalen flessen uitgerust met een of meer hoofdafsluiters met een restdrukinrichting, beproefd overeenkomstig EN ISO 15996:2005 + A1:2007 of EN ISO 15996:2017, mag de termijn tussen de periodieke beproevingen worden uitgebreid tot 15 jaar mits de voorschriften van paragraaf (13) van deze verpakkingsinstructie worden toegepast.

Voor mengsels mag dit voorschrift
“va” worden toegepast onder voorwaarde dat in tabel 1 of 2 “va” is toegewezen aan elk gas in het mengsel.

Opmerking: een "restdrukventiel" is een sluiting waarin een restdrukinrichting is opgenomen die het
binnendringen van verontreiniging voorkomt door een positief differentieel te handhaven tussen de druk
in de fles en de ventielopening.

Om te voorkomen dat vloeistoffen vanaf een bron met hogere druk in de fles terugstromen moet een terugslagklepfunctie hetzij in de restdrukinrichting worden opgenomen, hetzij zich als optionele aanvullende inrichting in de flesafsluiter bevinden, zoals een regelaar.

Voorschriften voor N.E.G.-posities en voor mengsels

  1. De materialen waarvan de drukhouders en hun uitrustingsdelen zijn vervaardigd, moeten compatibel zijn ten opzichte van de inhoud en mogen daarmee niet reageren zodat schadelijke of gevaarlijke verbindingen gevormd kunnen worden;
    De beproevingsdruk en de vullingsgraad moeten berekend worden volgens de toepasselijke voorschriften van (5).

    Giftige stoffen met een LC50-waarde lager dan of gelijk aan 200 ml/m3 mogen niet worden vervoerd in grote cilinders, drukvaten of MEGC’s en moeten voldoen aan bijzonder verpakkingsvoorschrift “k”. UN 1975 mengsel van stikstofmonoxide en distikstoftetroxide mag echter worden vervoerd in drukvaten.

    Drukhouders die pyrofore gassen of brandbare mengsels van gassen met meer dan 1% pyrofore
    verbindingen bevatten, moeten voldoen aan de voorschriften van bijzondere verpakkingsschrift “q”.

    De noodzakelijke maatregelen moeten zijn getroffen ter verhindering van gevaarlijke reacties (bv.
    polymerisatie of ontleding) tijdens het vervoer. Zo nodig moet een stabilisator of een inhibitor zijn
    toegevoegd.

    Mengsels die UN 1911 diboraan bevatten, moeten worden gevuld tot een zodanige druk dat, indien
    volledige ontleding van het diboraan optreedt, 2/3 van de beproevingsdruk van de drukhouder niet
    overschreden zal worden.

    Mengsels die UN 2192 germaanwaterstof bevatten, - behalve mengsels met ten hoogste 35%
    germaanwaterstof in waterstof of stikstof of ten hoogste 28% germaanwaterstof in helium of argon - , moeten worden gevuld tot een druk die zo hoog is dat, indien volledige ontleding van de germaanwaterstof plaatsvindt, twee derde van de proefdruk niet wordt overschreden.

    Mengsels van fluor en stikstof met een concentratie fluor minder dan 35 vol-% mogen worden gevuld in
    drukhouders tot een maximale toegestane werkdruk waarbij de absolute partiële druk van fluor 3,1 MPa (31 bar) niet overschrijdt.

    P200 2



    Waarbij xf = de concentratie fluor in % bij volume/100 Mengsels van fluor en inerte gassen met een concentratie fluor minder dan 35 vol-% mogen worden gevuld in drukhouders tot een maximale toegestane werkdruk waarbij de absolute partiële druk van fluor 3,1 MPa (31 bar) niet overschrijdt, bij het berekenen van de partiële druk bovendien rekening houdend met de stikstofequivalentiecoëfficiënt volgens ISO 10156:2017.

    P200 3


    Waarbij

    xf = de concentratie fluor in % bij volume/100;
    Kk = equivalentiecoëfficiënt van een inert gas ten opzichte van stikstof (equivalentiecoëfficiënt
    van stikstof);
    xk = concentratie inert gas in % bij volume/100.

    Echter de werkdruk van mengsels van fluor en inerte gassen mag 20 MPa (200 bar) niet overschrijden. De minimale testdruk van drukhouders voor mengsels van fluor en inerte gassen is gelijk aan 1,5 keer de
    werkdruk of 20 MPa (200 bar) waarbij de grotere waarde moet worden toegepast.

    Voorschriften voor stoffen die niet onder klasse 2 vallen

    ab: Drukhouders moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
    1. De proefpersing moet een onderzoek naar de binnenzijde van de drukhouders en controle van de
      toebehoren omvatten;
    2. Bovendien moet iedere twee jaar de corrosiebestendigheid gecontroleerd worden door middel van
      geschikte instrumenten (bijv. ultrasone golven) en moet de toestand van de toebehoren gecontroleerd worden;
    3. De wanddikte mag niet minder zijn dan 3 mm.

ac: Beproevingen en onderzoeken moeten uitgevoerd worden onder toezicht van een deskundige, erkend door de bevoegde autoriteit.

ad: Drukhouders moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

    1. Drukhouders moeten ontworpen zijn voor een druk van ten minste 2,1 MPa (21 bar) (overdruk).
    2. Naast de kenmerken voor hervulbare houders moeten de drukhouders zijn voorzien van de volgende bijzonderheden in duidelijk leesbare en duurzame tekens:

      Het UN-nummer en de juiste vervoersnaam van de stof volgens 3.1.2;

      De maximaal toegestane massa wanneer de houder gevuld is en de eigen massa van de drukhouder, met inbegrip van tijdens het vullen aangebrachte toebehoren, of de bruto massa.
  1. Aan de voorschriften van deze verpakkingsinstructie die van toepassing zijn wordt geacht te zijn voldaan, indien de volgende desbetreffende normen worden toegepast:
Van toepassing        zijnde voorschriften Verwijzing             
Titel van het document
(7) EN 13365:2002    
+ A1:2005
Verplaatsbare   gasflessen – Flessenbundels   voor permanente    en    vloeibare gassen    (uitgezonderd acetyleen) – Inspectie tijdens het vullen
(7) ISO 24431:2016 Gasflessen – Naadloze, gelaste en van composietmaterialen vervaardigde flessen voor samengeperste en vloeibaar  gemaakte gassen (uitgezonderd acetyleen) – Inspectie tijdens het vullen.

Opmerking: de EN ISO versie van deze standaard mag
ook worden gebruikt.
(7) a) ISO 10691:2004 Gasflessen –  Hervulbare  gelaste  stalen  flessen  voor vloeibaar gas (LPG) – Procedures voor de controle voor, tijdens en na het vullen
(7) a) ISO 11755:2005 Gasflessen – Flessenbundels  voor   samengeperste  en vloeibaar  gemaakte gassen  (uitgezonderd acetyleen) – Inspectie tijdens het vullen
(7) a) en (10) p EN ISO
11372:2011
Gasflessen – Acetyleenflessen – Afvulvoorwaarden en afvulinspectie
(7) a) en (10) p EN ISO 13088:2012 + A1:2020 Gasflessen – Acetyleenflessenbundels – Afvulvoorwaarden
en afvulinspectie
(7) en (10) ta b) EN 1439:2021 LPG uitrusting en toebehoren - Procedure voor de controle
van  een  hervulbare LPG  cilinder  voor,  tijdens en na het vullen
(7) en (10) ta (b) EN 13952:2017 LPG uitrusting en toebehoren – Vullen voor LPG-flessen
  1. Een termijn van 15 jaar voor het periodiek onderzoek van hervulbare gelaste stalen flessen kan in  overeenstemming met verpakkingsbepaling v (2) van paragraaf (10) worden toegelaten, indien de volgende bepalingen worden toegepast.
    1. Algemene bepalingen

    1.1 De bevoegde autoriteit mag voor de toepassing van deze sectie haar taken en verplichtingen niet delegeren aan Xb-instanties (onderzoeksinstanties van type B) of IS (interne inspectiediensten) (voor de definities van Xb- en IS, zie 6.2.3.6.1).

    1.2 De eigenaar van de flessen moet een aanvraag indienen bij de bevoegde autoriteit om de termijn van 15 jaar toe te laten en moet aantonen dat voldaan is aan de voorschriften van de subparagrafen 2, 3 en 4.
    1.3 Flessen vervaardigd na 1 januari 1999 moeten in overeenstemming met de volgende normen zijn vervaardigd:
    − EN 1442; of
    − EN 13322-1; of
    − Bijlage I, delen 1 t/m 3 bij de Richtlijn van de Raad 84/527/EEGa zoals van toepassing overeenkomstig de tabel in 6.2.4.

    Voor andere flessen, vervaardigd vóór 1 januari 2009 in overeenstemming met het ADR overeenkomstig een technisch reglement aanvaard door de nationale bevoegde autoriteit, mag een termijn van 15 jaar worden geaccepteerd, indien de veiligheid ervan gelijkwaardig is aan de bepalingen van het ADR zoals van toepassing op het moment van de aanvraag.

    1.4 De eigenaar moet gedocumenteerd bewijsmateriaal aan de bevoegde autoriteit overleggen waardoor wordt aangetoond dat de flessen voldoen aan de bepalingen van subparagraaf 1.3. De bevoegde autoriteit moet controleren of aan deze voorwaarden is voldaan.

    1.5 De bevoegde autoriteit moet nagaan of aan de bepalingen van de subparagrafen 2 en 3 is voldaan en of zij correct zijn toegepast. Als aan alle bepalingen is voldaan, moet zij de termijn van 15 jaar voor de flessen goedkeuren.

    In deze goedkeuring moet het type fles (zoals aangegeven in de
    typegoedkeuring) of een groep van flessen (zie de Opmerking) die onder deze goedkeuring vallen duidelijk zijn geïdentificeerd.

    De goedkeuring moet worden
    afgeleverd aan de eigenaar; de bevoegde autoriteit moet een kopie bewaren.

    De eigenaar moet de documenten bewaren zo lang als een termijn van 15 jaar
    voor de flessen is toegelaten.

    Opmerking: Een groep van flessen wordt gedefinieerd op grond van de data
    van productie van identieke flessen binnen een bepaalde periode, gedurende welke de bepalingen van het ADR die van toepassing zijn en van het technische reglement dat door de bevoegde autoriteit is aanvaard, niet zijn gewijzigd wat betreft hun technische inhoud.

    Voorbeeld: Flessen van identiek
    ontwerp en identieke inhoud, die zijn vervaardigd overeenkomstig de
    bepalingen van het ADR zoals van toepassing tussen 1 januari 1985 en 31 december 1988 gecombineerd met een technisch reglement aanvaard door de bevoegde autoriteit van toepassing gedurende dezelfde periode, zijn een groep in de zin van de bepalingen van deze paragraaf.

    1.6 De bevoegde autoriteit moet toezicht houden op de eigenaar van de flessen wat betreft de naleving van de bepalingen van het ADR en de goedkeuring, al naar gelang, maar ten minste elke drie jaar of indien wijzigingen in de procedures worden ingevoerd.

    2. Operationele bepalingen
    2.1 Flessen waarvoor een termijn van 15 jaar voor het periodiek onderzoek is toegelaten, mogen uitsluitend worden gevuld in vulcentra die een gedocumenteerd kwaliteitssysteem toepassen om te waarborgen dat aan alle bepalingen van paragraaf (7) van de verpakkingsinstructie en aan de vereisten
    en verantwoordelijkheden uit EN 1439:2021 (of tot en met 31 december 2024, EN 1439:2017) en EN 13952:2017 is voldaan en dat zij op correcte wijze worden toegepast.

    2.2 De bevoegde autoriteit moet verifiëren of aan deze voorschriften is voldaan en dit in voorkomend geval, maar ten minste elke 3 jaar of indien wijzigingen in de procedures zijn ingevoerd, controleren.

    2.3 De eigenaar moet aan de bevoegde autoriteit gedocumenteerd bewijsmateriaal verschaffen om aan te tonen dat het vulcentrum voldoet aan de bepalingen van subparagraaf 2.1.

    2.4 Indien een vulcentrum gelegen is in een andere Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR, moet de eigenaar aanvullend bewijsmateriaal verschaffen om aan te tonen dat het vulcentrum dienovereenkomstig door de bevoegde autoriteit van de Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR wordt gecontroleerd.

    2.5 Teneinde inwendige corrosie te voorkomen, mogen uitsluitend gassen van hoge kwaliteit met zeer lage mogelijkheden tot contaminatie in de flessen worden gevuld. Hieraan wordt geacht te zijn voldaan, indien de gassen voldoen aan de beperkingen voor bijtende werking als vastgelegd in ISO 9162:1989.

    3. Bepalingen voor de kwalificatie en het periodiek onderzoek
    3.1 Flessen van een type of groep die reeds in gebruik zijn, waarvoor een termijn van 15 jaar is toegelaten en waarop de termijn van 15 jaar is toegepast, moeten worden onderworpen aan een periodiek onderzoek overeenkomstig 6.2.3.5.

    Opmerking: Wat betreft de definitie van een groep van flessen, zie de Opmerking bij subparagraaf 1.5.

    3.2 Indien een fles met een termijn van 15 jaar de hydraulische proefpersing tijdens een periodiek onderzoek niet doorstaat, bijv. door te barsten of door lekkage, moet de eigenaar een onderzoek instellen naar de oorzaak van het defect en hierover een rapport opmaken en nagaan of andere flessen (bijv. van hetzelfde type of dezelfde groep) aangetast zijn.

    In het laatste geval moet de eigenaar de
    bevoegde autoriteit informeren. De bevoegde autoriteit moet dan besluiten tot geschikte maatregelen en de bevoegde autoriteiten bij alle andere Overeenkomstsluitende Partijen bij het ADR dienovereenkomstig inlichten.

    3.3 Indien inwendige corrosie zoals gedefinieerd in de toegepaste norm (zie subparagraaf 1.3) is ontdekt, moet de fles aan het gebruik worden onttrokken en mag geen verdere periode voor het vullen en het vervoer worden toegelaten.

    3.4 Flessen waarvoor een tijdsduur van 15 jaar is toegelaten, mogen alleen worden uitgerust met afsluiters die zijn ontworpen en vervaardigd voor een gebruiksduur van ten minste 15 jaar overeenkomstig EN ISO 14245:2010; EN ISO 14245:2019, EN ISO 14245:2021, EN ISO 15995:2010, EN ISO 15995:2019 of EN ISO 15995:2021. Na een periodiek onderzoek moet een nieuwe afsluiter op de fles worden gemonteerd, behalve in het geval van met de hand bediende afsluiters, die zijn gereviseerd of onderzocht overeenkomstig EN 14912:2022; deze mogen opnieuw worden gemonteerd, indien zij geschikt zijn voor een gebruiksperiode van nog eens 15 jaar.

    Revisie of onderzoek mag
    alleen worden uitgevoerd door de fabrikant van de afsluiters of overeenkomstig
    zijn technische instructie door een onderneming die gekwalificeerd is voor dit werk en die functioneert volgens een gedocumenteerd kwaliteitssysteem.

    4. Kenmerking
    Flessen waarvoor een termijn van 15 jaar voor het periodieke onderzoek is toegelaten overeenkomstig deze paragraaf moeten bovendien duidelijk en leesbaar van het kenmerk “P15Y” zijn voorzien. Deze kenmerking moet worden verwijderd indien de fles niet langer voor een termijn van 15 jaar is toegelaten.

    Opmerking: Deze kenmerking is niet van toepassing op flessen die zijn onderworpen aan het overgangsvoorschrift in 1.6.2.9, 1.6.2.10 of aan de bepalingen van de bijzondere verpakkingsbepaling v(1) van paragraaf (10) van deze verpakkingsinstructie.

  2. Een termijn van 15 jaar voor het periodiek onderzoek van naadloze flessen van staal en aluminiumlegeringen en batterijen van dergelijke flessen kan in overeenstemming met bijzondere verpakkingsinstructie ua of va van paragraaf (10) worden toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    1. Algemene bepalingen
    1.1 De bevoegde autoriteit mag voor de toepassing van deze paragraaf haar taken en verplichtingen niet delegeren aan Xb-instanties (onderzoeksinstanties van type B) of IS (interne inspectiediensten) (voor de definities van Xb- en IS, zie 6.2.3.6.1).

    1.2 De eigenaar van de flessen of flessenbatterijen moet een aanvraag indienen bij de bevoegde
    autoriteit om de termijn van 15 jaar toe te laten en moet aantonen dat voldaan is aan de voorschriften van de subparagrafen 2, 3 en 4.

    1.3 Flessen vervaardigd na 1 januari 1999 moeten in overeenstemming met een van de volgende
    normen zijn vervaardigd:
    − EN 1964-1 of EN 1964-2; of
    − EN 1975; of
    - EN ISO 9809-1 of EN ISO 9802-2; of
    - EN ISO 7866; of
    − Bijlage I, delen 1 t/m 3, bij Richtlijn 84/527/EEGba en Richtlijn 84/526/EEGcb van de Raad
    zoals van toepassing ten tijde van de vervaardiging (zie ook de tabel in 6.2.4.1).

    Voor andere flessen, vervaardigd vóór 1 januari 2009 in overeenstemming met het ADR
    overeenkomstig een door de nationale bevoegde autoriteit aanvaard technisch reglement, mag
    voor het periodiek onderzoek een termijn van 15 jaar worden geaccepteerd, indien de veiligheid
    ervan gelijkwaardig is aan de veiligheid als gewaarborgd door de bepalingen van het ADR zoals
    van toepassing op het moment van de aanvraag.

    Opmerking: Aan deze bepaling wordt geacht te zijn voldaan als de fles is herbeoordeeld overeenkomstig de procedure voor herbeoordeling van de conformiteit beschreven in bijlage III bij Richtlijn 2010/35/EU van 16 juni 2010 of bijlage IV, deel II, bij Richtlijn 1999/36/EG van 29 april 1999.

    Voor flessen en flessenbatterijen gekenmerkt met het in 6.2.2.7.2 (a) gespecificeerde verpakkingssymbool van de VN wordt een termijn van 15 jaar voor het periodiek onderzoek niet
    toegestaan.

    1.4 Flessenbatterijen moeten zodanig worden geconstrueerd dat het contact tussen de flessen langs hun lengteas niet leidt tot uitwendige corrosie.

    De steunen en de beugels die de flessen
    op hun plaats houden zijn zodanig dat het risico van corrosie van de flessen minimaal is.

    Schokdempend materiaal voor gebruik in de steunen is alleen toegestaan als het is behandeld ter preventie van waterabsorptie.

    Voorbeelden van geschikte materialen zijn waterbestendig
    riemwerk en rubber.

    1.5 De eigenaar moet gedocumenteerd bewijsmateriaal aan de bevoegde autoriteit overleggen
    waardoor wordt aangetoond dat de flessen voldoen aan de bepalingen van subparagraaf 1.3.

    De bevoegde autoriteit moet controleren of aan deze voorwaarden is voldaan.

    1.6 De bevoegde autoriteit moet nagaan of aan de bepalingen van de subparagrafen 2 en 3 is
    voldaan en of zij correct zijn toegepast.

    Als aan alle bepalingen is voldaan, moet zij de termijn
    van 15 jaar voor periodiek onderzoek van de flessen of flessenbatterijen goedkeuren.

    In deze
    goedkeuring moet een groep van flessen (zie de Opmerking hieronder) die onder deze
    goedkeuring valt duidelijk zijn geïdentificeerd.

    De goedkeuring moet worden afgeleverd aan de
    eigenaar; de bevoegde autoriteit moet een kopie bewaren.

    De eigenaar moet de documenten
    bewaren zolang als een termijn van 15 jaar voor de flessen is toegelaten.

    Opmerking: Een groep van flessen wordt gedefinieerd op grond van de data van productie van identieke flessen binnen een bepaalde periode, gedurende welke de toepasselijke bepalingen van het ADR en van het technische reglement dat door de bevoegde autoriteit is aanvaard, niet zijn gewijzigd wat betreft hun technische inhoud.

    Voorbeeld: Flessen van identiek ontwerp en
    identieke inhoud die zijn vervaardigd overeenkomstig de bepalingen van het ADR zoals van toepassing tussen 1 januari 1985 en 31 december 1988 gecombineerd met een door de bevoegde autoriteit aanvaard technisch reglement dat gedurende dezelfde periode van
    toepassing was, zijn een groep in de zin van de bepalingen van deze paragraaf.

    1.7 De eigenaar moet naleving van de bepalingen van het ADR en van de goedkeuring, voor zover verleend, waarborgen en hiervan op verzoek doch ten minste elke drie jaar of wanneer significante wijzigingen in de procedures worden doorgevoerd, bewijs overleggen aan de bevoegde autoriteit.

    2. Operationele bepalingen
    2.1 Flessen of flessenbatterijen waarvoor een termijn van 15 jaar voor het periodiek onderzoek is
    toegelaten, mogen uitsluitend worden gevuld in vulcentra die een gedocumenteerd en gecertificeerd kwaliteitssysteem toepassen om te waarborgen dat aan alle bepalingen van paragraaf (7) van deze verpakkingsinstructie en aan de vereisten en verantwoordelijkheden van EN ISO 24431:2016 of EN 13365:2002, naar gelang van toepassing, is voldaan en dat zij op correcte wijze worden toegepast. Het kwaliteitssysteem, overeenkomstig ISO 9000 (reeks) of een daaraan gelijkwaardige norm, moet zijn gecertificeerd door een onafhankelijke en geaccrediteerde instelling die door de bevoegde autoriteit is erkend.

    Dit omvat ook de
    procedures voor inspecties voor en na het vullen en het afvulproces voor flessen,
    flessenbatterijen en afsluiters.

    2.2 Flessen van aluminiumlegeringen en batterijen van dergelijke flessen zonder restdrukventiel waarvoor een termijn van 15 jaar voor het periodiek onderzoek is toegelaten, moeten voor het afvullen steeds worden gecontroleerd in overeenstemming met een gedocumenteerde procedure die in ieder geval het volgende behelst:

    • Open de flesafsluiter of de hoofdafsluiter van de flessenbatterij ter controle op restdruk;
    • Als er gas vrijkomt, mag de fles of flessenbatterij worden gevuld;
    • Als er geen gas vrijkomt, moet het inwendige van de fles of flessenbatterij worden gecontroleerd op verontreiniging;
    • Als er geen verontreiniging wordt aangetroffen mag de fles of flessenbatterij worden
    gevuld;
    • Als er wel verontreiniging wordt aangetroffen moeten maatregelen worden genomen
    om die ongedaan te maken.

    2.3 Naadloze stalen flessen voorzien van een restdrukventiel en batterijen van naadloze stalen
    flessen voorzien van een of meer hoofdafsluiters met een restdrukventiel waarvoor een termijn van 15 jaar is toegelaten voor het periodiek onderzoek moeten voorafgaand aan het afvullen steeds worden gecontroleerd in overeenstemming met een gedocumenteerde procedure die in

    • Open de flesafsluiter of de hoofdafsluiter van de flessenbatterij ter controle op restdruk;

    • Als er gas vrijkomt, mag de fles of de flessenbatterij worden gevuld;
    • Als er geen gas vrijkomt, moet het functioneren van de restdrukinrichting worden gecontroleerd;
    • Als uit de controle blijkt dat de restdrukinrichting de druk heeft vastgehouden, mag de fles of de flessenbatterij worden gevuld;
    • Als uit de controle blijkt dat de restdrukinrichting de druk niet heeft vastgehouden, moet
    het inwendige van de fles of de flessenbatterij worden gecontroleerd op verontreiniging:

    - Als er geen verontreiniging wordt aangetroffen mag de fles of flessenbatterij worden gevuld nadat de restdrukinrichting is gerepareerd of vervangen;
    - Als er wel verontreiniging wordt aangetroffen moeten maatregelen worden genomen om die ongedaan te maken.

    2.4 Ter preventie van inwendige corrosie mogen flessen of flessenbatterijen uitsluitend worden
    gevuld met hoogwaardige gassen die een zeer laag verontreinigingsrisico met zich meebrengen.

    Aan deze voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan als de compatibiliteit van de
    gassen/materialen aanvaardbaar is overeenkomstig EN ISO 11114-1:2020 + A1:2023 en EN ISO 11114-2:2021 en de kwaliteit van het gas voldoet aan de specificaties van EN ISO 14175:2008 of, voor gassen die niet onder de norm vallen, aan een minimale zuiverheid van 99,5 vol-% en een maximaal vochtgehalte van 40 ml/m3 (ppm). Voor stikstofoxide geldt een minimale zuiverheid van 98 vol-% en een maximaal vochtgehalte van 70 ml/m3 (ppm).

    2.5 De eigenaar moet naleving van de voorschriften van 2.1 tot en met 2.4 waarborgen en hiervan
    op verzoek doch ten minste elke drie jaar of wanneer significante wijzigingen in de procedures worden doorgevoerd, gedocumenteerd bewijsmateriaal overleggen aan de bevoegde autoriteit.

    2.6 Indien een vulcentrum gelegen is in een andere ADR-Verdragsstaat, moet de eigenaar op verzoek aanvullend gedocumenteerd bewijsmateriaal verschaffen aan de bevoegde autoriteit om aan te tonen dat het vulcentrum dienovereenkomstig door de bevoegde autoriteit van die Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR wordt gecontroleerd. Zie ook 1.2.

    3. Bepalingen voor de kwalificatie en het periodiek onderzoek
    3.1 Voor flessen en flessenbatterijen die reeds in gebruik zijn en ten aanzien waarvan aan de
    voorwaarden van subparagraaf 2 wordt voldaan sinds het meest recente naar tevredenheid van
    de bevoegde autoriteit uitgevoerde periodiek onderzoek, mag de termijn tot 15 jaar worden
    uitgebreid vanaf de datum van het meest recente periodiek onderzoek. In andere gevallen wordt
    de termijn van 10 in 15 jaar gewijzigd op het moment van het periodiek onderzoek.

    In het rapport
    van het periodiek onderzoek moet worden vermeld dat de betreffende fles of flessenbatterij zo nodig moet worden uitgerust met een restdrukinrichting. De bevoegde autoriteit kan ook ander gedocumenteerd bewijsmateriaal aanvaarden.

    3.2 Indien een fles met een termijn van 15 jaar de proefpersing tijdens een periodiek onderzoek niet doorstaat, bijv. door te barsten of door lekkage, of indien aan de hand van niet-destructief onderzoek (NDO) tijdens een periodiek onderzoek een ernstig defect aan het licht komt, moet de eigenaar een onderzoek instellen naar de oorzaak van het defect en hierover een rapport opmaken en nagaan of andere flessen (bijv. van hetzelfde type of dezelfde groep) aangetast zijn.

    In het laatste geval moet de eigenaar de bevoegde autoriteit hiervan in kennis stellen.

    De bevoegde autoriteit moet dan besluiten tot geschikte maatregelen en de bevoegde autoriteiten
    van alle andere Overeenkomstsluitende Partijen bij het ADR dienovereenkomstig inlichten.

    3.3 Indien inwendige corrosie en andere defecten zoals gedefinieerd in de normen voor het periodiek onderzoek (zie 6.2.4) zijn ontdekt, moet de fles aan het gebruik worden onttrokken en mag geen verdere periode voor het vullen en het vervoer worden toegelaten.

    3.4 Flessen of flessenbatterijen waarvoor een termijn van 15 jaar voor het periodiek onderzoek is

    toegelaten, mogen alleen worden uitgerust met afsluiters die zijn ontworpen en beproefd overeenkomstig EN 849 of EN ISO 10297 zoals van toepassing op het moment van vervaardiging (zie ook de tabel in 6.2.4.1).

    Na een periodiek onderzoek moet een nieuwe
    afsluiter op de fles worden gemonteerd, behalve in het geval van afsluiters die zijn gereviseerd of onderzocht overeenkomstig EN 22434:2022; deze mogen opnieuw worden gemonteerd.

    4. Kenmerking
    Flessen en flessenbatterijen waarvoor een termijn van 15 jaar voor het periodiek onderzoek is
    toegelaten overeenkomstig deze paragraaf moeten zijn voorzien van de datum (het jaar) van
    het eerstvolgende periodieke onderzoek zoals bepaald in sectie 5.2.1.6 (c) en bovendien
    duidelijk en leesbaar van het kenmerk “P15Y” zijn voorzien.

    Dit kenmerk moet worden
    verwijderd indien de fles of flessenbatterij niet langer voor een termijn van 15 jaar voor het periodiek onderzoek is toegelaten.
P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (vervolg)
Tabel 1: SAMENGEPERSTE GASSEN
UN nummer  Benaming en
omschrijving 
Classificatie
code 
LC50  ml/m3  Flessen  Grote cilinders  Druk
vaten 
Flessen
batterijen 
Beproevings-interval, jaren d
Beproevings-druk, bar e Hoogste bedrijfs
druk, bar  e
Bijzondere verpakkings-voorschriften
1002       LUCHT, SAMENGEPERST  1A X X X X 10 ua, va
1006 ARGON, SAMENGEPERST  1A X X X X 10 ua, va
1016 KOOLMONOXIDE, SAMENGEPERST  1TF 3760 X X X X 5 u
1023 STADSGAS, SAMENGEPERST  1TF X X X X 5
1045 FLUOR, SAMENGEPERST  1TOC 185 X X 5 200 30 a, k, n, o
1046 HELIUM, SAMENGEPERST  1A X X X X 10 ua, va
1049 WATERSTOF, SAMENGEPERST  1F X X X X 10 d, ua, va
1056 KRYPTON, SAMENGEPERST  1A X X X X 10 ua, va
1065 NEON, SAMENGEPERST  1A X X X X 10 ua, va
1066 STIKSTOF, SAMENGEPERST  1A X X X X 10 ua, va
1071 OLIEGAS, SAMENGEPERST  1TF X X X X 5
1072 ZUURSTOF, SAMENGEPERST  1O X X X X 10 s, ua, va 
1612 MENGSEL VAN HEXAETHYLTETRAFOSFAAT EN SAMENGEPERST GAS  1T X X X X 5 z
1660 STIKSTOFMONOXIDE, SAMENGEPERST  1TOC 115 X X 5 225 33 k, o
1953 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.  1TF ≤ 5000 X X X X 5 z
1954 SAMENGEPERST GAS, BRANDBAAR, N.E.G.  1F X X X X 10 z, ua, va
1955 SAMENGEPERST GAS, GIFTIG, N.E.G.  1T ≤ 5000 X X X X 5 z
1956 SAMENGEPERST GAS, N.E.G.  1A X X X X 10 z, ua, va
1957 DEUTERIUM, SAMENGEPERST  1F X X X X 10 d, ua, va
1964 MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN, SAMENGEPERST, N.E.G.  1F X X X X 10 z, ua, va
1971 METHAAN, SAMENGEPERST, of AARDGAS, SAMENGEPERST, met hoog methaangehalte 1F X X X X 10 ua, va

d Niet van toepassing op drukhouders van composietmaterialen.
e Daar waar posities opengelaten zijn, mag de bedrijfsdruk niet meer bedragen dan 2/3 van de beproevingsdruk.

P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (vervolg)
Tabel 2: VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN EN OPGELOSTE GASSEN
UN-nr.  Benaming en omschrijving  Classificatie
code 
LC50 ml/m3 Flessen  Grote cilinders  Druk
vaten 
Flessen
batterijen 
Beproevings-interval, jaren d Beproevings
druk, bar 
Vullings
graad 
Bijzondere verpakkings-bepalingen
1001         ACETYLEEN, OPGELOST  4F X X 10 60 c, p
1005 AMMONIAK, WATERVRIJ  2TC 4000 X X X X 5 29 0,54 b, ra
1008 BOORTRIFLUORIDE  2TC 387 X X X X 5 225 0,715 a
300 0,86
1009 BROOMTRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 13B1)  2A X X X X 10 42 1,13 ra
120 1,44 ra
250 1,6 ra
1010 BUTADIENEN, GESTABILISEERD (1,3-butadieen); of
2F X X X X 10 10 0,59 ra
1010 BUTADIENEN, GESTABILISEERD 2F X X X X 10 10 0,55 ra
(1,3-butadieen); of
1010 MENGSEL VAN BUTADIENEN EN KOOLWATERSTOF, GESTABILISEERD 2F X X X X 10 10 0,5 ra, v, z
1011 BUTAAN  2F X X X X 10 10 0,52 ra,v
1012 BUTEEN (MENGSELS VAN BUTENEN) of  2F X X X X 10 10 0,5 ra, z
BUTEEN (1-BUTEEN) of  2F X X X X 10 10 0,53 ra
BUTEEN (CIS-2-BUTEEN) of  2F X X X X 10 10 0,55 ra
BUTEEN (TRANS-2-BUTEEN)
2F X X X X 10 10 0,54 ra
1013 KOOLDIOXIDE  2A X X X X 10 190 0,68 ra, ua, va
250 0,76 ra, ua, va
1017 CHLOOR  2TOC 293 X X X X 5 22 1,25 a, ra
1018 CHLOORDIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 22)  2A X X X X 10 27 1,03 ra
1020 CHLOORPENTAFLUOR-ETHAAN (KOELGAS R 115)  2A X X X X 10 25 1,05 ra
1021 1-CHLOOR-1,2,2,2-TETRAFLUORETHAAN (KOELGAS R 124)  2A X X X X 10 11 1,2 ra
1022 CHLOORTRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 13)  2A X X X X 10 100
120
190
250
0,83
0,9
1,04
1,11
ra
ra
ra
ra
1026 DICYAAN  2TF 350 X X X X 5 100 0,7 ra, u
1027 CYCLOPROPAAN  2F X X X X 10 18 0,55 ra
1028 DICHLOORDIFLUOR-METHAAN (KOELGAS R 12)  2A X X X X 10 16 1,15 ra
1029 DICHLOORFLUORMETHAAN (KOELGAS R 21)  2A X X X X 10 10 1,23 ra
1030 1,1-DIFLUORETHAAN  2F X X X X 10 16 0,79 ra
(KOELGAS R 152a) 
1032 DIMETHYLAMINE, WATERVRIJ  2F X X X X 10 10 0,59 b, ra
1033 DIMETHYLETHER  2F X X X X 10 18 0,58 ra
1035 ETHAAN  2F X X X X 10 95
120
300
0,25
0,3
0,4
ra
ra
ra
1036 ETHYLAMINE  2F X X X X 10 10 0,61 b, ra
1037 ETHYLCHLORIDE  2F X X X X 10 10 0,8 a, ra
1039 METHYLETHYLETHER  2F X X X X 10 10 0,64 ra
1040 ETHYLEENOXIDE, of ETHYLEENOXIDE MET STIKSTOF tot een totale druk van ten hoogste 1MPa (10 bar) bij 50 °C  2TF 2900 X X X X 5 15 0,78 l, ra
1041 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE met meer dan 9%, maar ten hoogste 87% ethyleenoxide  2F X X X X 10 190 0,66 ra
250 0,75 ra
1043 MESTSTOF, OPLOSSING met niet-gebonden ammoniak  4A X X X 5 b, z
1048 BROOMWATERSTOF, WATERVRIJ  2TC 2860 X X X X 5 60 1,51 a, d, ra
1050 CHLOORWATERSTOF, WATERVRIJ  2TC 2810 X X X X 5 100
120
150
200
0,3
0,56
0,67
0,74
a, d, ra
a, d, ra
a, d, ra
a, d, ra
1053 ZWAVELWATERSTOF  2TF 712 X X X X 5 48 0,67 d, ra, u
1055 ISOBUTYLEEN   2F X X X X 10 10 0,52 ra
1058 VLOEIBAAR GEMAAKTE GASSEN, niet-brandbaar, onder een atmosfeer van stikstof, kooldioxide of lucht  2A X X X X 10 ra, z
1060 MENGSEL VAN METHYLACETYLEEN EN PROPADIEEN, GESTABILISEERD  2F X X X X 10 c, ra,z
Propadieen met 1% t/m 4% methylacetyleen  2F X X X X 10 22 0,52 c, ra
Mengsel P1 2F X X X X 10 30 0,49 c, ra
Mengsel P2 2F X X X X 10 24 0,47 c, ra
1061 METHYLAMINE, WATERVRIJ  2F X X X X 10 13 0,58 b, ra
1062 METHYLBROMIDE met ten hoogste 2% chloorpikrine 2T 850 X X X X 5 10 1,51 a
1063 METHYLCHLORIDE (KOELGAS R 40)  2F X X X X 10 17 0,81 a, ra
1064 METHYLMERCAPTAAN  2TF 1350 X X X X 5 10 0,78 d, ra, u
1067 DISTIKSTOFTETROXIDE (STIKSTOFDIOXIDE)  2TOC 115 X X X 5 10 1,3 k
1069 NITROSYLCHLORIDE  2TC 35 X X 5 13 1,1 k, ra
1070 DISTIKSTOFOXIDE   2O X X X X 10 180 0,68 ua, va
225 0,74 ua, va
250 0,75 ua, va
1075 PETROLEUMGASSEN, VLOEIBAAR GEMAAKT  2F X X X X 10 v, z
1076 FOSGEEN  2TC 5 X X X 5 20 1,23 a, k, ra
1077 PROPEEN  2F X X X X 10 27 0,43 ra
1078 KOELGAS, N.E.G.  2A X X X X 10 ra, z
Mengsel F1 2A X X X X 10 12 1,23 ra, z 
Mengsel F2 2A X X X X 10 18 1,15 ra, z 
Mengsel F3 2A X X X X 10 29 1,03 ra, z 
1079 ZWAVELDIOXIDE  2TC 2520 X X X X 5 12 1,23 ra
1080 ZWAVELHEXAFLUORIDE  2A X X X X 10 70 1,06 ra, ua, va
140 1,34 ra, ua, va
160 1,38 ra, ua, va
1081 TETRAFLUORETHYLEEN, GESTABILISEERD  2F X X X X 10 200 m, o, ra
1082 CHLOORTRIFLUOR-ETHYLEEN, GESTABILISEERD (KOELGAS R1113)  2TF 2000 X X X X 5 19 1,13 ra, u
1083 TRIMETHYLAMINE, WATERVRIJ  2F X X X X 10 10 0,56 b, ra
1085 VINYLBROMIDE, GESTABILISEERD  2F X X X X 10 10 1,37 a, ra
1086 VINYLCHLORIDE, GESTABILISEERD  2F X X X X 10 12 0,81 a, ra
1087 VINYLMETHYLETHER, GESTABILISEERD  2F X X X X 10 10 0,67 ra
1581 MENGSEL VAN CHLOORPIKRINE EN METHYLBROMIDE met meer dan 2% chloorpikrine 2T 850 X X X X 5 10 1,51 a
1582 MENGSEL VAN CHLOORPIKRINE EN METHYLCHLORIDE  2T f X X X X 5 17 0,81 a
1589 CHLOORCYAAN, GESTABILISEERD  2TC 80 X X 5 20 1,03 k
1741 BORIUMTRICHLORIDE  2TC 2541 X X X X 5 10 1,19 a, ra
1749 CHLOORTRIFLUORIDE  2TOC 299 X X X X 5 30 1,4 a
1858 HEXAFLUORPROPEEN (KOELGAS R 1216)  2A X X X X 10 22 1,11 ra
1859 SILICIUMTETRAFLUORIDE  2TC 922 X X X X 5 200 0,74 a
300 1,1
1860 VINYLFLUORIDE, GESTABILISEERD  2F X X X X 10 250 0,64 a, ra
1911 DIBORAAN  2TF 80 X X 5 250 0,07 d, k, o
1912 MENGSEL VAN METHYLCHLORIDE EN DICHLOORMETHAAN  2F X X X X 10 17 0,81 a, ra
1952 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE met ten hoogste 9% ethyleenoxide  2A X X X X 10 190 0,66 ra
250 0,75 ra
1958 1,2-DICHLOOR-1,1,2,2-TETRAFLUORETHAAN (KOELGAS R 114)  2A X X X X 10 10 1,3 ra
1959 1,1-DIFLUORETHYLEEN (KOELGAS R 1132a)  2F X X X X 10 250 0,77 ra
1962 ETHYLEEN (ETHEEN) 2F X X X X 10 225 0,34
300 0,38
1965 MENGSEL VAN KOOLWATERSTOFGASSEN, VLOEIBAAR GEMAAKT, N.E.G.  2F X X X X 10  b ra, ta, v, z
Mengsel A 10 10 0,5 ra, ta, v, z 
Mengsel A01 10 15 0,49 ra, ta, v, z 
Mengsel A02 10 15 0,48 ra, ta, v, z 
Mengsel A0 10 15 0,47 ra, ta, v, z 
Mengsel A1 10 20 0,46 ra, ta, v, z 
Mengsel B1 10 25 0,45 ra, ta, v, z 
Mengsel B2 10 25 0,44 ra, ta, v, z 
Mengsel B 10 25 0,43 ra, ta, v, z 
Mengsel C 10 30 0,42 ra, ta, v, z 
1967 INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, N.E.G.  2T X X X X 5 z
1968 INSECTICIDE, GAS, N.E.G.  2A X X X X 10 ra
1969 ISOBUTAAN  2F X X X X 10 10 0,49 ra, v
1973 MENGSEL VAN CHLOORDIFLUORMETHAAN EN CHLOORPENTAFLUOR-ETHAAN, met een vast kookpunt, dat ca. 49% chloordifluormethaan bevat (KOELGAS R 502)  2A X X X X 10 31 1,01 ra
1974 BROOMCHLOORDIFLUOR-METHAAN (KOELGAS R 12B1)  2A X X X X 10 10 1,61 ra
1975 MENGSEL VAN STIKSTOFMONOXIDE EN DISTIKSTOFTETROXIDE (MENGSEL VAN STIKSTOFMONOXIDE EN STIKSTOFDIOXIDE)  2TOC 115 X X X 5 k, z
1976 OCTAFLUORCYCLOBUTAAN (KOELGAS RC 318)  2A X X X X 10 11 1,32 Ra
1978 PROPAAN  2F X X X X 10 23 0,43 ra, v
1982 TETRAFLUORMETHAAN (KOELGAS R 14)  2A X X X X 10 200 0,71
300 0,9
1983 1-CHLOOR-2,2,2-TRIFLUORETHAAN  2A X X X X 10 10 1,18 ra
(KOELGAS R 133a) 
1984 TRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 23)  2A X X X X 10 190 0,88 ra
250 0,96 ra
2035 1,1,1-TRIFLUORETHAAN (KOELGAS R 143a)  2F X X X X 10 35 0,73 ra
2036 XENON  2A X X X X 10 130 1,28
2044 2,2-DIMETHYLPROPAAN  2F X X X X 10 10 0,53 ra
2073 AMMONIAKOPLOSSING, relatieve dichtheid minder dan 0,880 bij 15 °C in water,  4A
met meer dan 35%, maar ten hoogste 40% ammoniak  X X X X 5 10 0,8 b
met meer dan 40%, maar ten hoogste 50% ammoniak  X X X X 5 12 0,77 b
2188 ARSEENWATERSTOF  2TF 178 X X 5 42 1,1 d, k
2189 DICHLOORSILAAN  2TFC 314 X X X X 5 10 0,9 a
200 1,08
2191 SULFURYLFLUORIDE  2T 3020 X X X X 5 50 1,1 u
2192 GERMAANWATERSTOF h
2TF 620 X X X X 5 250 0,064 d, q, r, ra
2193 HEXAFLUORETHAAN (KOELGAS R 116)  2A X X X X 10 200 1,13
2194 SELEENHEXAFLUORIDE  2TC 50 X X 5 36 1,46 k, ra
2195 TELLUURHEXAFLUORIDE  2TC 25 X X 5 20 1 k, ra
2196 WOLFRAAMHEXAFLUORIDE  2TC 160 X X 5 10 3,08 a, k, ra
2197 JOODWATERSTOF, WATERVRIJ  2TC 2860 X X X X 5 23 2,25 a, d, ra
2198 FOSFORPENTAFLUORIDE  2TC 190 X X 5 200 0,9 k
300 1,25 k
2199 FOSFINE h
2TF 20 X X 5 225 0,3 d, k, q, ra
250 0,45 d, k, q, ra
2200 PROPADIEEN, GESTABILISEERD  2F X X X X 10 22 0,5 ra
2202 SELEENWATERSTOF, WATERVRIJ  2TF 51 X X 5 31 1,6 k
2203 SILICUMWATERSTOF  2F X X X X 10 225 0,32 q
(SILAAN) h
250 0,36 q
2204 CARBONYLSULFIDE  2TF 1700 X X X X 5 30 0,87 ra, u
2417 CARBONYLFLUORIDE  2TC 360 X X X X 5 200 0,47
300 0,7
2418 ZWAVELTETRAFLUORIDE  2TC 40 X X 5 30 0,91 a, k, ra
2419 BROOMTRIFLUORETHEEN  2F X X X X 10 10 1,19 ra
2420 HEXAFLUORACETON  2TC 470 X X X X 5 22 1,08 ra
2421 DISTIKSTOFTRIOXIDE  2TOC VERVOER VERBODEN
2422 OCTAFLUORBUTEEN-2 (KOELGAS R 1318)  2A X X X X 10 12 1,34 ra
2424 OCTAFLUORPROPAAN (KOELGAS R 218)  2A X X X X 10 25 1,04 ra
2451 STIKSTOFTRIFLUORIDE  2O X X X X 10 200 0,5
2452 ETHYLACETYLEEN, GESTABILISEERD  2F X X X X 10 10 0,57 c, ra
2453 ETHYLFLUORIDE (KOELGAS R 161)  2F X X X X 10 30 0,57 ra
2454 METHYLFLUORIDE (KOELGAS R 41)  2F X X X X 10 300 0,63 ra
2455 METHYLNITRIET  2A VERVOER VERBODEN
2517 1-CHLOOR-1,1-DIFLUORETHAAN (KOELGAS R 142b)  2F X X X X 10 10 0,99 ra
2534 METHYLCHLOORSILAAN  2TFC 2810 X X X X 5 ra, z
2548 CHLOORPENTAFLUORIDE  2TOC 122 X X 5 13 1,49 a, k
2599  CHLOORTRIFLUOR-METHAAN EN TRIFLUORMETHAAN, AZEOTROPISCH MENGSEL, dat ca. 60% chloortrifluormethaan bevat (KOELGAS R 503)  2A X X X X 10 31 0,12 ra
42 0,17 ra
100 0,64 ra
2601 CYCLOBUTAAN  2F X X X X 10 10 0,63 ra
2602 AZEOTROPISCH MENGSEL VAN DICHLOORDIFLUOR-METHAAN EN DIFLUORETHAAN met ca. 74% dichloordifluormethaan (KOELGAS R 500)  2A X X X X 10 22 1,01 ra
2676 ANTIMOONWATERSTOF (STIBINE)  2TF 178 X X 5 200 0,49 k, r, ra
2901 BROOMCHLORIDE  2TOC 290 X X X X 5 10 1,5 a
3057 TRIFLUORACETYLCHLORIDE  2TC 10 X X X 5 17 1,17 k, ra
3070 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN DICHLOORDIFLUORMETHAAN met ten hoogste 12,5% ethyleenoxide  2A X X X X 10 18 1,09 ra
3083 PERCHLORYLFLUORIDE  2TO 770 X X X X 5 33 1,21 u
3153 PERFLUOR(METHYLVINYL)-ETHER  2F X X X X 10 20 0,75 ra
3154 PERFLUOR(ETHYLVINYL)-ETHER  2F X X X X 10 10 0,98 ra
3157 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, OXIDEREND, N.E.G.  2O X X X X 10 z
3159 1,1,1,2-TETRAFLUORETHAAN (KOELGAS R 134 a)  2A X X X X 10 18 1,05 ra
3160 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.  2TF ≤5000  X X X X 5 ra, z
3161 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, BRANDBAAR, N.E.G.  2F X X X X 10 ra, z
3162 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, N.E.G.  2T ≤5000 X X X X 5 z
3163 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, N.E.G.  2A X X X X 10 ra, z
3220 PENTAFLUORETHAAN (KOELGAS R 125)  2A X X X X 10 49
35
0,95
0,87
ra
ra
3252 DIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 32)  2F X X X X 10 48 0,78 ra
3296 HEPTAFLUORPROPAAN (KOELGAS R 227)  2A X X X X 10 13 1,21 ra
3297 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN CHLOORTETRAFLUOR-ETHAAN met ten hoogste 8,8% ethyleenoxide  2A X X X X 10 10 1,16 ra
3298 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN PENTAFLUORETHAAN met ten hoogste 7,9% ethyleenoxide  2A X X X X 10 26 1,02 ra
3299 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN TETRAFLUORETHAAN met ten hoogste 5,6% ethyleenoxide  2A X X X X 10 17 1,03 ra
3300 MENGSEL VAN ETHYLEENOXIDE EN KOOLDIOXIDE met meer dan 87% ethyleenoxide  2TF Meer dan 2900  X X X X 5 28 0,73 ra
3307 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, OXIDEREND, N.E.G.  2TO ≤5000 X X X X 5 z
3308 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BIJTEND, N.E.G.  2TC ≤5000 X X X X 5 ra, z
3309 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, BIJTEND, N.E.G.  2TFC ≤5000 X X X X 5 ra, z
3310 VLOEIBAAR GEMAAKT GAS, GIFTIG, OXIDEREND, BIJTEND, N.E.G.  2TOC ≤5000 X X X X 5 z
3318 AMMONIAKOPLOSSING, relatieve dichtheid minder dan 0,880 bij 15 oC in water, met meer dan 50% ammoniak  4TC X X X X 5 b
3337 KOELGAS R 404A (Zeotropisch mengsel van pentafluorethaan, 1,1,1-trifluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan met ca. 44% pentafluorethaan en 52% 1,1,1-trifluorethaan)  2A X X X X 10 36 0,82 ra
3338 KOELGAS R 407A (Zeotropisch mengsel van difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ca. 20% difluormethaan en 40% pentafluorethaan)  2A X X X X 10 32 0,94 ra
3339 KOELGAS R 407B (Zeotropisch mengsel van difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ca. 10% difluormethaan en 70% pentafluorethaan)  2A X X X X 10 33 0,93 ra
3340 KOELGAS R 407C (Zeotropisch mengsel van difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2-tetrafluorethaan, met ca. 23% difluormethaan en 25% pentafluorethaan)  2A X X X X 10 30 0,95 ra
3354 INSECTICIDE, GAS, BRANDBAAR, N.E.G.  2F X X X X 10 ra, z
3355 INSECTICIDE, GAS, GIFTIG, BRANDBAAR, N.E.G.  2TF X X X X 5 ra, z
3374 ACETYLEEN, OPLOSMIDDELVRIJ  2F X X 5 60 c, p
3553 DISILAAN H 2F   X X X X 10 225 0,39 q

d Niet van toepassing op drukhouders van composietmaterialen.
f Wordt als toxisch beschouwd. De LC₅₀-waarde moet  nog worden vastgesteld.
h Wordt als pyrofiel beschouwd.
g Voor mengsels van UN 1965 is de grootste toegestane vulmassa per liter inhoud als volgt:

P200 15 2025

MVP = Maximum dampdruk bij 70 oC

Opmerking: De bovenstaande grafiek kan worden gebruikt om de juiste vulverhoudingen te bepalen voor de in 2.2.2.3 genoemde mengsels.

f Wordt beschouwd als giftig. De LC50-waarde moet nog worden vastgesteld.
g Wordt beschouwd als pyrofoor.

 

P200 VERPAKKINGSINSTRUCTIE (vervolg)
S
TOFFEN DIE NIET ONDER KLASSE 2 VALLEN

UN-nr.

Benaming en omschrijving

Klasse 

Classificatie code

LC50 ml/m3

Flessen

Grote cilinders

Druk
vaten

Flessen
batterijen

Beproevings-interval, jaren d

Beproevings-druk, bar

Vullings
graad

Bijzondere verpakkings-bepalingen

1051     

CYAANWATERSTOF, GESTABILISEERD met minder dan 3% water

6.1

TF1

40

X

X

5

100

0,55

k

1052

FLUORWATERSTOF, WATERVRIJ

8

CT1

966

X

X

X

5

10

0,84

a, ab, ac

1745

BROOMPENTAFLUORIDE

5.1

OTC

25

X

X

X

5

10

i

k, ab, ad

1746

BROOMTRIFLUORIDE

5.1

OTC

50

X

X

X

5

10

i

k, ab, ad

2495

JOODPENTAFLUORIDE

5.1

OTC

120

X

X

X

5

10

i

k, ab, ad

 

d Niet van toepassing op drukhouders van composietmaterialen.
i Een vrije ruimte van ten minste 8 vol.-% is voorgeschreven.