3.3.1 : Bijzondere bepaling 327
Spuitbussen en gaspatronen als afval, die overeenkomstig 5.4.1.1.3 worden verzonden, mogen als UN 1950 of als UN 2037 worden vervoerd, al naar gelang van toepassing, voor doeleinden van recycling of verwijdering.
Zij hoeven niet tegen beweging en onbedoeld uitstromen van gas te zijn beschermd, onder voorwaarde dat er maatregelen zijn getroffen om gevaarlijke drukverhoging en vorming van een gevaarlijke atmosfeer te verhinderen.
Spuitbussen als afval, met uitzondering van die welke lekken of sterk vervormd zijn, moeten overeenkomstig verpakkingsinstructie P207 en bijzondere verpakkingsinstructie PP 87 of verpakkingsinstructie LP 200 en bijzondere verpakkingsinstructie L2 zijn verpakt.
Gaspatronen als afval, met uitzondering van die welke lekken of sterk vervormd zijn, moeten overeenkomstig verpakkingsinstructie P003 en bijzondere bepalingen PP17 en PP96 of verpakkingsinstructie LP200 en bijzondere bepaling L2 worden verpakt.
Lekkende of sterk vervormde spuitbussen en gaspatronen als afval moeten in bergingsdrukhouders of bergingsverpakkingen worden vervoerd, onder voorwaarde dat er geschikte maatregelen zijn getroffen om te garanderen dat er geen sprake is van een gevaarlijke drukopbouw.
Opmerking: In geval van vervoer over zee mogen spuitbussen en gaspatronen als afval niet in gesloten containers worden vervoerd.
Gaspatronen als afval die waren gevuld met niet-brandbare, niet-giftige gassen van Klasse 2, groep A of O en die doorboord zijn, vallen niet onder het ADR.
.