- De hierna genoemde verpakkingen zijn toegestaan, onder voorwaarde dat aan de algemene voorschriften van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan:
Vaten (1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G); Kisten of dozen: (4A, 4B, 4N, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G, 4H1, 4H2); Jerrycans (3A2, 3B2, 3H2). Verpakkingen moeten overeenstemmen met het prestatieniveau voor verpakkingsgroep II.
- Bovendien zijn voor robuuste voorwerpen de volgende verpakkingen toegestaan:
Stevige buitenverpakkingen, van geschikt materiaal vervaardigd en van voldoende sterkte en ontwerp in relatie tot de inhoud van de verpakking en het gebruik waarvoor deze bestemd is. De verpakkingen moeten voldoen aan de voorschriften van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.8 en 4.1.3 om een beschermingsniveau te bereiken dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau van hoofdstuk 6.1. Voorwerpen mogen onverpakt of op pallets worden vervoerd wanneer gelijkwaardige bescherming van de gevaarlijke goederen wordt geboden door het voorwerp waarin ze zich bevinden.
Opmerking: de toegestane verpakking mag een netto massa van 400 kg overschrijden (zie: 4.1.3.3).
- Bovendien moet aan de volgende bepalingen zijn voldaan:
- Houders in voorwerpen die vloeistoffen of vaste stoffen bevatten, moeten van geschikt materiaal vervaardigd zijn en op zodanige wijze zijn vastgezet dat zij onder normale vervoersomstandigheden niet kunnen breken of worden doorboord en dat het uittreden van de inhoud in het voorwerp zelf of de buitenverpakking wordt vermeden;
- Houders die vloeistoffen bevatten en met sluitingen zijn uitgerust, moeten op zodanige wijze zijn verpakt dat de sluitingen correct georiënteerd zijn. Bovendien moeten de houders voldoen aan de voorschriften voor beproevingen met inwendige druk van 6.1.5.5;
- Houders die breekbaar zijn of gemakkelijk doorboord kunnen worden, zoals houders vervaardigd van glas, porselein of aardewerk of van bepaalde kunststofmaterialen moeten naar behoren zijn vastgezet. Bij lekkage van de inhoud mogen de beschermende eigenschappen van het voorwerp of de buitenverpakking niet substantiee worden aangetast;
- Houders in voorwerpen die gassen bevatten, moeten voldoen aan de voorschriften van sectie 4.1.6 en hoofdstuk 6.2, naargelang van toepassing, of een gelijkwaardig beschermingsniveau kunnen bieden als het beschermingsniveau volgens verpakkingsinstructie P 200 of P 208;
- Indien het voorwerp geen houder bevat, moeten de gevaarlijke stoffen geheel door het voorwerp zijn omsloten, op zodanige wijze dat vrijkomen van gas wordt voorkomen onder normale vervoersomstandigheden.
- Voorwerpen moeten worden verpakt om onder normale vervoersomstandigheden verplaatsing van de voorwerpen en onopzettelijk in werking treden te voorkomen.
- Voorwerpen die pre-productieprototypen van lithiumcellen of -batterijen of natrium-ion-cellen of -batterijen bevatten, indien deze prototypen worden vervoerd voor beproeving of productieseries bestaande uit niet meer dan 100 lithiumcellen of -batterijen of natrium-ion-cellen of -batterijen die van een type zijn dat niet heeft voldaan aan de eisen van het Handboek beproevingen en criteria, deel III, subsectie 38.3, moeten bovendien aan het volgende voldoen:
- Verpakkingen moeten voldoen aan de voorschriften in paragraaf (1) van deze verpakkingsinstructie;
- Er moeten passende maatregelen worden genomen om de gevolgen van trillingen en schokken tot een minimum te beperken en beweging van het voorwerp binnen de verpakking die tot schade en gevaarlijke vervoersomstandigheden zou kunnen leiden, te voorkomen. Wanneer opvulmateriaal wordt gebruikt om aan dit voorschrift te voldoen, moet het onbrandbaar en elektrisch niet-geleidend zijn;
- De onbrandbaarheid van het opvulmateriaal moet worden beoordeeld volgens een norm die wordt erkend in het land waar de verpakking is ontworpen of vervaardigd;
- Het voorwerp mag onverpakt worden vervoerd onder de voorwaarden gespecificeerd door de bevoegde autoriteit van elke Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR, die ook een goedkeuring mag erkennen die is verleend door de bevoegde autoriteit van een land dat geen Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, op voorwaarde dat deze goedkeuring is verleend overeenkomstig de toepasselijke procedures volgens het RID, ADR, ADN, de IMDG Code of de Technische Instructies van de ICAO. In het kader van de goedkeuring kunnen onder meer, maar niet uitsluitend, de volgende aanvullende voorwaarden worden gesteld:
- Het voorwerp moet sterk genoeg zijn om schokken en belastingen die normalerwijze tijdens het vervoer optreden, te doorstaan, met inbegrip van overslag en tussen laadeenheden en tussen laadeenheden en opslagplaatsen, alsook elke verwijdering van een pallet voor daaropvolgende handmatige of machinale behandeling; en
- Het voorwerp moet op zodanige wijze op sleden of in kratten of andere inrichtingen voor behandeling zijn bevestigd, dat het onder normale vervoersomstandigheden niet kan gaan loszitten.
|